Betreft: Ef 5:2 (2)
Vraag:
Betreft de uitdrukking ‘Gode tot een welriekende reuk’ alleen de gehoorzaamheid van Christus aan de Vader om zijn leven af te leggen of zijn er nog meer of heel andere redenen voor?
Antwoord:
De bedoelde uitdrukking wordt gebruikt in een tekstverband, waarin Christus ons ten voorbeeld wordt gesteld. Wij moeten in de liefde wandelen zoals Christus dat gedaan heeft. Hij heeft ons namelijk zo liefgehad dat Hij zichzelf als een offergave en een slachtoffer voor ons gegeven heeft. Als de bedoeling nu is, dat onze wandel ook tot een lieflijke reuk voor God kan zijn dan ziet het duidelijk alleen op de gehoorzaamheid en de toewijding van de Heer Jezus. Daarin kunnen wij Hem namelijk – zij het nooit volmaakt – navolgen.
Als de uitdrukking echter alleen ziet op wat Christus voor God betekende dan komen er andere redenen bij. Nu is de uitdrukking ‘Gode tot een welriekende reuk’ ontleend aan de offerdienst van Israël. We lezen in Lv 1:9 dat het brandoffer tot een lieflijke reuk voor de HERE was. Daarbij worden de ingewanden apart vermeld en die spreken van toewijding en liefde. Christus had niet alleen ons lief, maar Hij had bovenal zijn Vader lief en die liefde om de wil van de Vader te doen kwam uit in zijn werk. Verder worden de onderschenkels genoemd en die getuigen van een volmaakte wandel. Christus was in alles volmaakt en dat verblijdde God. Verder komen we de uitdrukking herhaalde malen tegen in Lv 2 in verband met het spijsoffer. De ‘offergave’ van Ef 5:2 komt overeen met het spijsoffer van Lv 2. Het brandoffer was een bloedig offer en ziet dus op het sterven van de Heer, Hij gaf zich in de dood. Het spijsoffer ziet op zijn volmaakte, toegewijde leven.
Dat leven waarin de Heer allerlei beproevingen onderging (daarvan spreken de diverse bereidingen van het spijsoffer) was tot een lieflijke reuk voor God. Daarin kwam de gehoorzaamheid en de toewijding van de Heer tot uiting, maar ook zijn volkomen reinheid en zondeloosheid. Dat wordt uitgedrukt door de mededeling dat in een spijsoffer geen zuurdeeg mocht zitten. Ook mocht het geen honing bevatten. Honing spreekt van het aangename in dit leven. Welnu, de Heer werd nooit in zijn dienst geleid of beïnvloed door dat wat aangenaam was. Hij had geen plaats waar Hij het hoofd kon neerleggen, maar dat maakte Hem niet uit. Hij zocht geen komfort, waardoor Hij het gemakkelijker gehad zou hebben. Voor de dienst van zijn God offerde Hij alles op.
Kijken we naar het vredeoffer in Lv 3 dan zien we dat het vet ervan ook als een lieflijke reuk voor God werd geofferd. Het vet spreekt van innerlijke energie en die zien we bij Christus. Hij volhardde in zijn wandel tot in de dood. Nooit aarzelde Hij of gaf Hij de moed op. Al deze aspecten moeten bij de uitdrukking ‘Gode tot een welriekende reuk’ uit Ef 5:2 in het geding gebracht worden. Er moet dus gedacht worden aan zijn volmaakte gehoorzaamheid, zijn volkomen toewijding, zijn innerlijke volmaaktheid en toegenegenheid, zijn onafgebroken volharding. Dat alles kwam in zijn offerwerk uit en was tot een lieflijke reuk voor God.