Betreft: Ko 2: 20
Vraag:
Als we dus vrij zijn van die regels, waarom dan nog zoveel regels b.v. hoofdbedekking in de samenkomst, geen bloedworst nuttigen, geen muziekinstrumenten in de dienst, enz.
Antwoord:
In Ko 2: 20 wordt met geboden en inzettingen gedoeld op:
a. het houden van de voorschriften die God aan Israël had gegeven en waartoe men christenen wilde verplichten. Daaronder vallen ook de menselijke voorschriften die de Joden zelf hadden opgesteld (zie Mt 15: 9)
b. Inzettingen vanuit het heidendom o.a.ascetische voorschriften van wat je niet mocht eten en wat wel.
Daarnaast echter zijn er voorschriften die God in het Nieuwe Testament gegeven heeft en waarmee we wel degelijk rekening hebben te houden. Twee dingen zijn daarbij van belang:
- dat we teksten waarin die voorschriften staan goed uitleggen;
- dat we geen voorschriften uit de Bijbel gaan distilleren, die alleen maar berusten op onze gevolgtrekkingen uit bepaalde bijbelteksten
Helaas wordt aan deze twee voorwaarden niet altijd voldaan.
Over de kwestie van het eten van bloedworst valt het volgende te zeggen. We vinden dat het nuttigen van bloed verboden werd aan het hele nageslacht van Noach (Gn 9: 4); het werd later herhaald ten aanzien van Israël (Lv 17: 10,11) en vervolgens ook aan de christenen voorgeschreven (zie Hd 15: 20). Dit is dus een voorschrift waaraan we ons ook nu te houden hebben. Het is niet een inzetting van mensen, ook niet slechts een cultische zaak voor Israël, maar een altijd geldend verbond van Godswege.
Over de hoofdbedekking spreekt 1 Ko 11: 1-7. Daar staat dat als zusters voorgaan in gebed of profeteren zij het hoofd bedekt moeten hebben.( zie de vragen bij 1 Ko 11).
Een verbod wat het gebruik van muziekinstrumenten betreft is in het NT niet te vinden. Over het al of niet wenselijk zijn van muzikale begeleiding bestaat verschil van mening. We kunnen hier niet van een direct bijbels voorschrift spreken.