Betreft: 2 Tm .2: 18
Vraag:
Over welke opstanding gaat het in dit vers?
Antwoord:
Paulus spreekt hier over twee dwaalleraars, die zeggen dat de opstanding al heeft plaatsgevonden. Wat zij zeggen is echter niet waar. Er is wel eens een enkele persoon tot het aardse leven teruggeroepen (bijv. de zoon van de weduwe te Sarfath,,de zoon van de Sunamitische, Lazarus, de jongeling van Naïn), maar dat was geen opstanding tot heerlijkheid. De opstanding van de gelovigen waarbij we een verheerlijkt lichaam ontvangen vindt pas plaats als de Heer Jezus terugkomt.
De vraag is nu waar deze Filétus en Hymeneüs op doelden. Het is niet erg aannemelijk dat ze zouden beweren dat er werkelijk al een (hele of gedeeltelijke) opstanding zou hebben plaatsgevonden. Eerder moeten we eraan denken dat ze niet geloofden in een lichamelijke opstanding. Ze kunnen beweerd hebben:
(a) dat de lichamen van de gelovigen bij de bekering al een verandering hebben ondergaan, die je opstanding kunt noemen, of…
(b) dat we bij onze bekering geestelijk zijn opgestaan en dat dat de hele opstanding is.
De eerste opvatting is gevaarlijk omdat als het lichaam zo veranderd zou zijn, we ook niet meer zouden kunnen zondigen. In dat veranderde lichaam kan namelijk het vlees of de zondemacht niet meer wonen Dan vervalt men tot de leer van het perfectionisme ofwel de volmaaktheidsleer. Aangezien we nog wel de zonde in ons hebben ligt de huichelarij dan op de loer. Men zegt niet meer te zondigen, maar het vlees verloochent zich niet en in de praktijk zondigt men nog wel. Dat is pure huichelarij. Men moet dan wel de zonde goedpraten of alle schuld voor het zondigen op satan werpen.
Bij de tweede opvatting deelt het lichaam niet in de opstanding. Er is alleen maar een soort geestelijke opstanding.Dan vervalt men tot het gnosticisme. Dat is de leer die aan de materie, het lichaam geen waarde toekent.
Welk van de twee opvattingen men huldigde weten we niet precies, maar in beide gevallen hebben we met dwaalleer.te doen.