2 Timotheüs 02:20 Hout, hooi en stro

Betreft: 2 Tm 2: 20,21; 1 Ko 3: 12,16

Vraag:

Als de houten en aarden vaten genoemd in 2 Tm 2: 20, 21 ongelovigen voorstellen, dan moeten de personen die met hout, hooi en stro bouwen (1 Ko 3: 12) ook ongelovigen zijn, maar dat zijn ze blijkens 1 Ko 3: 15 niet. Hoe rijmt u dit?

Antwoord:

In 2 Tm 2: 20 stellen de aarden en houten vaten personen voor in 1 Ko 3: 12-16 gaat het om waardeloos bouwmateriaal, waarmee in eerste instantie leringen worden aangeduid. De mensen die het verkeerde bouwmateriaal gebruiken zijn hier geen ongelovigen, dat blijkt inderdaad uit vers 16.
In 2 Tm 2: 20 worden de vaten onderscheiden naar hun aard en naar hun dienst. Wat de aard betreft gaat het om gelovigen tegenover ongelovigen, wat de dienst betreft kunnen gelovigen net zo goed als ongelovigen vaten tot oneervol gebruik zijn.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies