Betreft: Tt 1: 2
Vraag:
Is de uitdrukking ontslapen in de hoop des eeuwigen levens wel juist?
Antwoord:
De uitdrukking op zichzelf is juist, maar men kan er iets mee bedoelen dat niet bijbels is. Dat laatste is het geval als men wil uitdrukken dat de overledene niet zeker wist behouden te zijn, maar dat hij daar wel op hoopte. Of dat de nabestaanden dit van hem hopen. Men geeft dan aan het woord ‘hoop’ de betekenis van onzekere verwachting. Zo in de zin van bijgaand antwoord op de vraag: ‘Ben je geslaagd?’ Met als antwoord: ‘Dat weet ik niet, ik hoop van wel’. Het woord ‘hoop’ heeft in de uitdrukking ‘de hoop des eeuwigen levens’ niet de betekenis van een onzekere verwachting. In de Bijbel wordt in dat opzicht gesproken over ‘hoop’ als een vaste verwachting. Dat zien we bijv. in Hb 6: 18,19 waar sprake is van de hoop als een anker van de ziel. E1 2en anker spreekt van vastheid en zekerheid. De Schrift spreekt in dit opzicht alleen van hoop omdat de realiteit van het eeuwige leven nog niet gezien wordt.