Hebreeën 10:26 Toch nog verloren gaan?

Betreft: Hebr. 10:26, 27

Vraag:

Deze verzen zijn onbegrijpelijk. We zondigen toch iedere dag nog. Deze verzen zouden inhouden dat alle christenen dus toch nog verloren gaan?!

Antwoord:

Uit Joh. 10:28 volgt dat de schapen van de goede Herder niet verloren gaan. Uit 1 Joh. 2:1, 2 volgt dat gelovigen niet hoeven te zondigen, maar dat als ze gezondigd hebben, ze niet afgeschreven worden en verloren gaan, maar dat Christus voor ze pleit. En uit 1 Joh. 1:9 volgt dat als we onze zonden belijden, God ze ons dan vergeeft.

Hebr. 10:26 slaat dan ook niet op ‘zomaar’ zondigen. Er staat als wij ‘willens’, ‘opzettelijk’ Of ‘moedwillig’ zondigen. Nu zou men kunnen tegenwerpen, dat je toch vaak heel welbewust zondigt en je best weet dat je iets doet wat je niet mag doen. Je zondigt dan toch opzettelijk of willens?

Om uit deze impasse te komen, moeten we beseffen dat de brief gericht is aan christenen uit de Joden, die groot gevaar liepen aan de vervolging (zie 10:32-34) te willen ontkomen door weer terug te keren naar het Jodendom.

Deze Joden wisten dat er in de wet onderscheid gemaakt werd tussen zonden die begaan werden door verleiding (‘onwetendheid’) en ‘opzettelijke’ zonden of zonden ‘met opgeheven hand’ (zie Lev. 4, 5). Dat laatste betekent zonden van rebellie tegen God. Welnu in Hebr. 10 gaat het om zonden van rebellie en afval. Hebr. 10:25 slaat namelijk niet op het laks zijn in het bezoek van de christelijke samenkomst, maar op het opgeven van het christelijk samenzijn en terugkeren tot het Jodendom.

Vers 26 vervolgt dan met ‘want’ en vervolgens wordt aangegeven wat dit ‘willens’ zondigen inhoudt. Daarbij verachtte men het kruis en deed men wat in vers 29 staat: men vertrad de Zoon van God (letterlijk door op een kruis te trappen). Trouwens vers 27 laat ook al zien om wat voor personen het in vers 26 gaat, namelijk om ’tegenstanders’. Het betreft schijnchristenen die een tijdje meelopen en zich dan als vijanden openbaren.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies