Vraag:
a) Wie zijn zij, die zeggen Joden te zijn en het niet zijn, maar liegen?
b) Wat is de ure der verzoeking, die over de hele wereld komen zal?
c) Wie is degene die verzoekt?
d) Wie worden verzocht?
e) Wat is de tempel van God? (vs. 12)
f) Wat is Mijn nieuwe naam?
Antwoord:
a) De zeven brieven van Openb. 2 en 3 hebben een direkte zin voor de betreffende gemeenten in de toestand waarin ze zich bevonden, dus precies zo als de brieven aan de Romeinen, de Korinthiërs e.d. die hadden voor de gelovigen te Rome en de gelovigen te Korinthe destijds direkte betekenis. Maar net als alle overige brieven en boeken van de Heilige Schrift krijgen alle gelovigen van alle eeuwen daardoor onderricht in de gedachten van God en leren er eruit wat ze te doen en te laten hebben.
Bij de zeven brieven van Openb. 2 en 3 komt daar nog een aspekt bij en wel dat deze brieven ons de toestand schilderen, die de kerk van Jezus Christus in de loop der eeuwen zou doormaken. Het zijn profetische brieven, Openb. 2 en 3 geven ons om zo te zeggen een profetische kerkgeschiedenis.
De vraag moet dan ook tweeledig beantwoord worden en wel als volgt: voor de gelovigen te Smyrna (2:9) en die te Filadelfia (3:9) betreft het daadwerkelijk Joden, dus lijfelijke afstammelingen van Abraham, Izaäk en Jakob, die echter – omdat ze Christus verwerpen geen Joden zijn, d.w.z. geen Godlovers – want dat betekent die naam. Zie hiervoor Rom. 2:28, 29.
Profetisch gezien – en daar hebben wij nu mee te maken – stellen deze mensen Christenen voor, die het slechts in name zijn en die zich keren tegen de ware kinderen van God. Het zijn valse dienaren zoals de apostel Paulus in zijn tijd sprak over valse apostelen e.d.
b) Hoewel het mogelijk is, dat de gelovige te Filadelphia in hun tijd een periode van verzoeking hebben meegemaakt, valt hier toch alle nadruk op een tijd die niet alleen voor hen, maar ook voor ons in de toekomst ligt.
Deze ure van de verzoeking valt samen met de Grote Verdrukking ten tijde van het optreden van de antichrist, waarover verschillende schriftgedeelten spreken. Hier wordt nu gewezen op de verzoeking of verleiding, die er dan zal heersen. We lezen in Openb. 13 dat van de valse profeet gezegd wordt, dat hij ‘verleidt (verzoekt) hen die op de aarde wonen’. Deze verzoeking betreft dus de verleiding om het beest en zijn beeld te aanbidden.
c) Dat doet satan, maar hij heeft daarvoor zijn instrumenten te weten het eerst – en vooral – het laatste beest. Deze laatste heet ook: de valse profeet.
d) Dat zijn de gelovigen die in die tijd leven en dat zijn volgens Openb. 7 twee groepen mensen namelijk:
a. 144.000 uit alle stammen van Israël en
b. een grote schare uit de volken.
Deze zullen echter in de verzoeking staande blijven. Daarnaast echter worden alle andere mensen ook verzocht om te buigen voor het beeld en de ‘staatsgodsdienst’ te aanvaarden. Deze zullen toegeven en meegezogen worden of ook het geheel mee propageren. In tussen is vóór die tijd de gemeente opgenomen, zoals hier in Openb. 3:10 wordt beloofd.
e) Dat is de woonplaats van God, de hemelse heerlijkheid. Zoals de tempel van Salomo twee machtige pilaren had, zo zullen de gelovigen pilaren zijn van die hemelse tempel. Niet zo zeer om te ondersteunen als wel om Gods heerlijkheid te proclameren. Een zuil bevatte meestal inscripties, die de daden van de oprichter van de zuil vermeldden.
f) Dat is de naam, die de Heer Jezus gekregen heeft (of: krijgt) als bekroning van Zijn werk. Wat die naam is, hoe hij luidt weten we (nog) niet.