Betreft: Openb. 12:1-6
Vraag:
U ziet in de vrouw van Openb. 12:1 v.v. het volk Israël en in de zoon die geboren wordt Jezus Christus. Maar… volgens Openb. 4:1 gaat het om dingen die op het moment dat Johannes schreef nog gebeuren moeten. En Jezus Christus was toen toch allang geboren en ten hemel gevaren? Hoe kunt u dan met verwijzing naar Gen. 37:9 onder de vrouw Israël en onder het kind Jezus Christus verstaan?
Antwoord:
Hoe we Op 4: 1 en vervolgens ook beschouwen (als praktisch geheel vervuld of als nog totaal onvervuld) doet er in dit geval niet toe, toen Johannes schreef moest het hele boek vanaf hfst. 4:1 nog in vervulling gaan.
In de vraag wordt dan ook zeer terecht op het (schijnbaar) onmogelijke van de door mij voorgestane verklaring gewezen. Het zet weinig zoden aan de dijk als ik stel dat de meeste uitleggers van orthodoxe huize in het kind de Heer Jezus zien en onder het ‘wegrukken’ (de dood, opstanding en hemelvaart) van Christus verstaan. Van meer belang is de vraag op welke gronden men dat dan doet, want allen zien ze de (schijnbare) tegenstrijdigheid wel.
Het antwoord is eenvoudig dit, dat Openb. 12:5 onmiskenbaar teruggrijpt op Ps. 2:7-9 en dat dit vers vooruitziet naar hetgeen in Openb. 19:15 wordt aangekondigd.
Anders gezegd: Openb. 12:4-5 is te duidelijk Messiaans!
Als Christus hiermee niet bedoeld is dan missen we elke aanwijzing wie we dan onder dit kind hebben te verstaan. Meer nog: het is niet mogelijk, dar er naast Christus een mens kan optreden, die net als Hij de volken onderwerpen en hoeden zal.
Maar daarmee is de moeilijkheid nog niet opgelost. Nu lijkt die moeilijkheid groter dan ze is. Ze wordt namelijk opgelost als we het karakter van profetische schildering in geding brengen. Het gaat in hoofdstuk 12 om het lijden dat of de vervolging die de vrouw wordt aangedaan door de draak De profetische schildering grijpt nu terug op het optreden van deze draak in het verleden om daarna het optreden van de draak in de toekomst te schilderen. Zo wordt het als het ware een doorlopend optreden waarvan een deel in het verleden heeft plaatsgevonden, maar dat zijn vervolg krijgt in de toekomst.
Om dit karakter te illustreren verwijs ik naar Jes. 53. We hebben daar de geboorte (het opschieten als loot) van de Heer Jezus, zijn verachting door de mensen, het dragen van ziekte (tijdens zijn leven (zie Matt. 8:17), zijn kruisiging, maar ook zijn toekomstige verheerlijking. Dat alles wordt in een groot perspectief gezien hoewel het geschiedkundig op verschillende tijden plaatsvond.