De bijbel, de uitleg, de toepassing
Zoals in het vorig artikel aangekondigd, willen we in deze artikelenserie een aantal bijbeluitleggingen en toepassingen de revue laten passeren. We herhalen nog even wat we toen stelden dat er tussen de Bijbel, de uitleg van de Bijbel en de toepassing die wij van een bijbelgedeelte maken een onlosmakelijk verband bestaat. De verhouding tussen deze drie begrippen kun je als volgt in schema weergeven: Bijbelwoord >> Uitleg >>Toepassing?? Deze volgorde hebben we in acht te nemen en daarbij moeten we bedenken
(1) dat de Bijbel het onfeilbaar Woord van God is;
(2) dat de uitleg moet aansluiten bij het bijbelwoord, maar geen enkele schriftverklaarder kan zeggen dat zijn uitleg onfeilbaar is;
(3) dat dit laatste voor de toepassing nog sterker geldt, omdat men dan nog een stap verder gaat en een vergelijking gaat trekken met onze tijd.
Wordt de zonde van een enkeling de hele gemeente toegerekend?
Deze keer willen we ons bezighouden met een kwestie die wat gevoeliger ligt dan de vraag of je wel hulp mag aanvaarden van ongelovigen. Dit laatste behandelden we toen naar aanleiding van het feit dat Ezra geen ruiterescorte van de koning wilde vragen, maar Nehemia een escorte wel aanvaardde.? We willen het nu hebben over de zonde van Achan en de consequenties van zijn daad voor Israël. We lezen namelijk dat Achab zondigde, maar dat God die daad aan heel Israël toerekende en zei: ‘Israël heeft gezondigd.’?Hiervan is in woord en geschrift de volgende uitleg gegeven: de zonde van een enkele Israëliet rustte op het hele volk. Het hele volk stond ervoor verantwoordelijk ook al was men zich die zonde niet bewust. Zo geldt voor ons in deze tijd, dat een zonde in een gemeente (kerk, groep) het geheel wordt aangerekend en men daardoor onrein is in Gods oog met alle gevolgen van dien.
Deze uitleg heeft verstrekkende praktische consequenties. Ze kan zelfs tot scheuringen onder Gods kinderen leiden. Het is daarom van veel belang te kijken of deze uitleg wel houdbaar is.??Om misverstand te voorkomen wil ik direct stellen dat zonde temidden van de gelovigen een ernstige zaak is. Als de zonde openbaar wordt, zullen we ons zeker moeten afvragen of wij niet gefaald hebben in onze zorg en ons toezicht. Als het kwaad door de betreffende persoon niet geoordeeld en weggedaan wordt, zal men zeker met de betreffende moeten handelen en zal hij naar het voorschrift van 1Ko 5:13 uit het midden moeten worden weggedaan. Doet een gemeente dat niet, dan staat men schuldig voor God. Men heeft namelijk gemeenschap met de zonden van de betreffende persoon.
Met zo’n gemeente kunnen we niet samengaan en we kunnen gelovigen uit hun midden niet (dan in hoge uitzonderingsgevallen?) ontvangen.Dit gaat echter pas op als de zonde openbaar is en men er niet mee wil handelen. De hierboven gegeven uitleg van Jozua 7 gaat echter veel verder en zegt dat men al schuldig staat voor God en in Zijn oog verontreinigd is terwijl men van het kwaad helemaal niets weet.?? Nu lijkt deze uitleg op het eerste gezicht onaantastbaar. Het staat er toch: ‘Israël heeft gezondigd’ En toch klopt de redenering niet. Om dat in te zien moeten we goed nagaan wat hier op uitlegkundig gebied in feite gebeurt.
Een uitzonderlijk geval
Hier wordt naar aanleiding van een uitzonderlijk geval een algemeen geldende regel opgesteld. Welnu, dat is niet geoorloofd.Men moet dan eerst uit de Schrift aantonen dat deze regel altijd opgaat. Welnu, nergens in het OT vind je dat een zonde van een willekeurige Israëliet ten alle tijde, hoe de situatie ook is, op het hele volk gelegd werd. Trouwens als deze regel zo algemeen zou gelden, zou Israël altijd schuldig voor God gestaan hebben en onrein zijn geweest in Zijn oog, want er was altijd wel ergens een Israërliet die zondigde. ? De vraag is nu waarom God zegt: ‘Israël heeft gezondigd’.
Op die vraag kan de geschiedenis van de volkstelling van David licht werpen. Deze koning zondigde door in zijn hoogmoed de telling van zijn strijdbare onderdanen te gelasten. De straf die op deze zonde volgde, trof echter niet direct David maar het volk want de pest woedde in hun midden en 70.000 Israëlieten kwamen om. Als we dat zo lezen lijkt het ons ontrechtvaardig toe dat de zonde van één man aan het volk gestraft word. Het eerste vers van 2Sam. 24 laat echter zien dat er meer aan de hand is. Dat vers luidt: ‘ De toorn des Heren ontbrandde weer tegen Israël’. Er was dus niet alleen iets mis met David, maar met het hele volk. De toorn van de Heer ontbrandt immers niet zo maar tegen het volk. Niet alleen David zondigde maar het volk deed dat ook en zelfs al eerder dan dat David in kwaad viel.?? Welnu, in het geval van Achab moeten we eenzelfde soort oplossing zoeken en de aanwijzingen daarvoor zijn er.
Ten eerste lezen we niet dat Jozua de Here vraagt hoe hij met Ai aan moet. Na de duidelijke aanwijzingen betreffende de belegering van Jericho zou het van afhankelijkheid getuigd hebben als hij dat wel had gedaan (vgl.Joz. 9: 14). Had Jozua de Here gevraagd dan zou de nederlaag voor Ai het volk bespaard zijn gebleven?
Ten tweede meent men in overmoed dat 2 á 3000 man wel voldoende zijn om Ai in te nemen.Net als in het geval van Davids volkstelling was de toestand van het volk op dat moment dus niet goed. Als er dan ook in Jz 7: 1 staat dat de Israëlieten zich vergrepen aan het verbannene, terwijl in wezen Achab dat alleen deed, dan houden die woorden in dat de Here die zonde van Achab aan het hele volk toerekende.?
Ten derde lezen we in Jz. 6: 18 dat Jozua het volk de ernstige waarschuwing geeft om niet iets van het verbannene te nemen en Israël onder de ban te brengen.Jozua en het hele volk wisten dus dat die zonde het hele volk schuldig zou doen staan. We kunnen ons dan ook in gemoede afvragen of men wel voldoende opgelet heeft dat dit kwaad niet bedreven zou worden. Hoe dat ook zij, het is duidelijk dat het om een zeer bijzonder geval gaat, een heel ernstige zonde waarop de ban stond. Het is dan ook ongeoorloofd om aan een dergelijk bijzonder geval de algemene regel te ontlenen dat destijds iedere zonde het hele volk werd toegerekend en dat in onze tijd de zonde van een gelovige het hele volk van deze bedeling of ook maar een deel van dat volk, bijvoorbeeld een hele geloofsgemeenschap wordt toegerekend.