De aanleiding voor een herbezinning
Door een vraag van een broeder werd ik er toe aangezet me nog eens te bezinnen op de gelijkenis van het mosterdzaad. In het kader van de gelijkenissen van Mt 13.is deze gelijkenis ‘onder ons” altijd in negatieve zin uitgelegd. Men voerde (ik deed dat destijds ook) voor die mening de volgende argumenten aan?
a) Aan deze gelijkenis gaat die van de dolik (het onkruid) onder de tarwe vooraf De dolik stelt iets kwaads voor en met de gelijkenis van het mosterdzaadje zal dus ook wel iets mis wezen. ?
b) De vogels van de hemel nestelen in de takken van dit zaadje dat tot een boom is uitgegroeid. In de gelijkenis van de zaaier stellen de vogels de werking van de boze voor die het zaad verhindert vrucht te dragen, De vogels moeten dus hier ook iets kwaads voorstellen?
c)Die vogels bevuilen met hun uitwerpselen de boom en die gedachte versterkt de opvatting dat de gelijkenis een negatief beeld van het koninkrijk schildert?
d) De gelijkenis van het mosterdzaad wordt in Mt 13 gevolgd door die van het zuurdeeg en zuurdeeg stelt in de Schrift altijd iets verkeerds voor ?( zie Ex 12:15; Mt 16: 6,11,12; Lk 12:1; 1Ko 5: 6-8; Gl 5:9). ?De uitleg leek dus goed onderbouwd, vooral als men dan nog een parallel trok met de zeven brieven aan de zeven gemeenten in Op 2 en 3.
Maar Mk 4 dan?
De broeder die mij de vraag stelde, wees echter op Mk 4: 30-32 en vroeg of deze negatieve uitleg daar wel op zijn plaats is en dat vooral in verband met de gelijkenis die Markus eraan vooraf laat gaan, namelijk die van het zaad dat vanzelf groeit. Hij wees ook nog op teksten als Ri 9: 8-15; Ps 104:12; Kl 4: 20; Ez 17: 22-24; 31:1-9 en Dn 4:10-12 waar het nestelen van de vogels en het schuilen van de dieren in en onder de takken toch moeilijk negatief bedoeld kunnen zijn.
Mijn reactie op zijn vraag geef ik hier enigszins gewijzigd weer.??Als we enkel de weergave van Mattheus zouden bezitten, zou er reden zijn om de gelijkenis van het mosterdzaad net zo negatief te duiden als die van het onkruid (de dolik) onder de tarwe. Maar laten we wel bedenken dat die gelijkenis positief eindigt met samenbrengen van de tarwe in de schuur (Mt 13: 30). Bovendien hebben de twee gelijkenissen van de schat in de akker en van de koopman die mooie parels zocht enkel een gunstige betekenis. In Mk 4 valt uit het verband so-wie-so heel moeilijk een negatieve conclusie te trekken. De gelijkenis van de dolik wordt daar immers niet vermeld en ook niet die van het zuurdeeg. De enige grond voor een negatieve uitleg zou het gedrag van de vogels zijn in de gelijkenis van de zaaier (zie Mk 4:4 en 15). Maar vogels zijn in de Schrift niet altijd een beeld van het kwade, ze hoeven dat in de gelijkenis van het mosterdzaad ook niet per se te zijn en het argument dat de vogels de boom bevuilen snijdt weinig hout, want dit aspect wordt niet genoemd, het is een door ons afgeleid argument. Daartegenover pleit het verband met de directe voorgaande gelijkenis van het vanzelf groeiende zaad (vers 26-29) inderdaad heel sterk voor een positieve uitleg van de gelijkenis van het mosterdzaadje. ??
Werpt Lk 13:18-21 geen ‘roet in het eten’?
Met het voorgaande zijn we er evenwel nog niet, want in Lk 13:18-21 wordt na de gelijkenis van het mosterdzaad direct die van het zuurdeeg vermeld. Als we de gelijkenis van het mosterdzaad in Markus positief duiden, moeten we dat ook doen in de weergave van Lukas. Maar hoe zit het dan met de gelijkenis van het zuurdeeg? Die zullen we dan toch ook positief moeten opvatten. Betekent dat dan dat we hier aan het zuurdeeg een goede betekenis moeten toekennen? Dat zou toch strijden met heel het getuigenis van de Schrift zoals hiervoor is aangegeven?
Ik meen dat we uit dit dilemma kunnen komen door het volgende te stellen: in de gelijkenis van het zuurdeeg gaat het niet om de betekenis van het zuurdeeg in zichzelf, maar om de werking van het zuurdeeg, namelijk dat een klein beetje ervan een uitwerking heeft op het hele deeg. Deze stelling is niet zo gezocht als ze wellicht lijkt. Laten we maar eens denken aan het beeld van de leeuw. In 1 Pt 5: 8 wordt gezegd dat satan rondgaat als een brullende leeuw op zoek naar wie hij kan verslinden. Gaat het er nu om de satan met een leeuw te vergelijken omdat die leeuw een beeld is van een kwade macht? Wel dan komen we in de knoop met Op 5: 5 waar de Heer Jezus genoemd wordt ‘de leeuw uit de stam van Juda’.
In 1 Pt 5: 8 gaat het dus niet om de betekenis van de leeuw in het algemeen voor te stellen, maar om een bepaald; gedrag van dit dier aan te geven namelijk het zoeken te verslinden. Aan de andere kant is de leeuw een koninklijk dier en zo wordt hij voorgesteld in Op 5: 5. Met het zuurdeeg is het dus omgekeerd: het zuurdeeg is in zichzelf een beeld van het kwaad, dat moeten we vasthouden, maar de werking van het zuurdeeg kan gebruikt worden om er iets positiefs mee aan te duiden en dat is in de gelijkenis van het zuurdeeg m.i. het geval.
Samenvattend komt mijn uitleg hierop neer:
a. in Mk 4: 30–32 kunnen we zonder problemen de gelijkenis van het mosterdzaad positief duiden. Dit vooral in verband met vs 26-29; ?
b. In Lk 13:18-21 kunnen we dat ook doen, maar dan vereist dat dat we de gelijkenis van het zuurdeeg ook positief beschouwen, waarbij het niet om het beeld van het zuurdeeg zelf gaat, maar om de werking ervan.?
c. In Mt 13: 31-33 zullen we dan ook dezelfde verklaring als bij Lukas moeten toepassen, want het gaat niet aan dezelfd gelijkenissen in Lukas positief en in Mattheus. negatief te verklaren. ??
Botanische kwesties
In het bovenstaande heb ik me niet bezig gehouden met de vraag op welk soort mosterdzaad de Heer doelt. Volgens kenners zijn er namelijk twee soorten. Evenmin heb ik me beziggehouden met de vraag hoe uit zo’n klein zaadje zo’n grote struik of boom kan ontstaan dat vogels er in kunnen nestelen en dieren er onder kunnen schuilen. Die zaken hebben namelijk niets te maken met het probleem of we de gelijkenis positief of negatief hebben op te vatten. ?We hebben daarvoor namelijk af te gaan op wat de Heer zegt. Hij heeft het over een mosterdzaadje dat tot een grote boom uitgroeit. Welk mosterdzaad de Heer bedoelt en hoe dit tot een boom kan uitgroeien zal voor zijn tijdgenoten wel duidelijk zijn geweest, maar los daarvan zaten zij met hetzelfde probleem als wij, namelijk met de vraag of Hij met de gelijkenis doelde op iets positiefs of iets negatiefs.
Botanische argumenten doen hier niets ter zake. We hebben met de tekst van de gelijkenissen te maken en dan wil ik erop wijzen dat in Markus en Lukas (en dat geldt ook voor Matteus) niets direct negatiefs over het mosterdzaadje wordt gezegd. Het nestelen van de vogels behoeft beslist niet negatief opgevat te worden. Hetzelfde geldt voor de gelijkenis van het zuurdeeg. De Heer zegt niets negatiefs van de vrouw. Iedere vrouw die brood bakte handelde zo als zij deed tenzij ze in verband met bepaalde doelstellingen van het brood ongezuurde broden bakte. Maar broodbakken met zuurdeeg was geen verboden handeling.
Ik pleit er dus voor om met handhaving van de gedachte dat zuurdeeg op zichzelf iets verkeerds voorstelt, te stellen dat het niet gaat om de (bedervende) werking van zuurdeeg in zichzelf, maar op het feit dat de werking van zuurdeeg zich uitstrekt tot het hele deeg.Tot slot wil ik nog stellen dat ik onze broeder dankbaar ben dat zijn vraag me tot een herbezinning heeft gebracht en ik geef deze herbezinning graag door ter beoordeling aan de lezers.van deze website.