Een sullige anekdote
Als inleiding op dit artikel wil ik twee anekdotes vertellen: een sullige en een zinnige. Eerst de sullige maar: In de jaren vijftig begon ik mee te werken aan de ‘Jongenskampen Wilts’, tegenwoordig heten die ‘De Oase – kampen’. Ik was toen nog ongetrouwd. Op een keer gaf bij aankomst in het kamp een van de jongetjes mij een briefje van zijn moeder waarop stond: ‘Wilt u Jantje ’s nachts een keertje opnemen?’ Ik las het briefje en vroeg me af waarom ik dat jochie ’s nachts zou moeten optillen. Ademhalingsmoeilijkheden of zo? Voordat de jongens naar bed gingen, heeft iemand me gelukkig uit de droom geholpen.
Aan deze gebeurtenis moest ik denken toen ik besloot iets te schrijven over ‘de opname’. Het schoot door me heen dat er wel eens lezers zouden kunnen zijn die bij de term ‘opname’ net zo in verlegenheid komen als ik destijds met de uitdrukking ‘opnemen’. Laat zo iemand doorlezen dan wordt hij/zij vast ook wel uit de droom geholpen.
Een zinnige anekdote
Het zal een tiental jaren geleden zijn, dat ik samen met een Christelijk-Gereformeerde predikant een programma verzorgde voor de EO. Het ging over Dn 2. Doordat er telefonisch een vraag binnenkwam over de opname van de gelovigen moest over dat punt ook wel wat gezegd worden. Ik gaf daar kort een antwoord op, waarin ik beide toekomstvisies belichtte. Toen we na de uitzending in de lift naar beneden zoefden zei mijn partner: ‘Ik heb toch zo’n moeite met de opname’.
Bij het denken over dit artikel viel me het komieke van ons gesprek op: we zoefden naar beneden en hadden het over de opname, maar goed… Mijn antwoord aan de predikant luidde: Met de opname als feit kunt u toch geen moeite hebben, want die staat toch duidelijk in de Bijbel vermeld. U kunt hoogstens moeite hebben met de tijd van de opname. Hij beaamde dat hij dat ook bedoelde. De vraag is namelijk of de opname op de zogenaamde jongste dag zal plaatsvinden of ergens daarvoor en dan met name vóór of na de grote verdrukking. Dat bleek dan ook zijn probleem te zijn.
Ik heb het vermoeden dat er onder de lezers zeker wel zijn die ook met dat probleem worstelen.
Het feit van de opname
Voor we over de tijd van de opname gaan spreken, willen we het toch eerst hebben over die gebeurtenis als feit op zichzelf. Er zijn een tweetal bijbelgedeelten die in niet mis te verstane bewoordingen het over dat feit hebben. Ten eerste is dat Jh 14:2,3. De woorden van de Heer Jezus luiden daar:
‘In het huis van mijn Vader zijn vele woningen; als het niet zo was. zou Ik het u gezegd hebben,Ik ga heen om u plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben’.
Hier staat zwart op wit dat de Heer de zijnen tot zich zal nemen. Dat is dus een opnemen van de aarde de terugkerende Heer tegemoet. De samenhang maakt duidelijk dat de bedoeling van deze opname is: de gelovigen in het Vaderhuis te brengen.
Het tweede gedeelte is 1Th 4:16,17:
‘Want de Heer Zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin Gods nederdalen van de hemel; en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen we altijd met de Heer zijn’.
Ook dit gedeelte spreekt ondubbelzinnig over een ‘opneming’. De opname is dus een feit, daar is geen twijfel aan.
Niet in de belijdenisgeschriften
De opname is een feit, jawel, maar er is nog een ander feit en wel dat men met dit gegeven eigenlijk geen raad wist. Het valt op dat in het oudste belijdenisgeschrift dat we kennen: de apostolische geloofsbelijdenis ofwel de twaalf artikelen des geloofs, geen plaats voor de opname is ingeruimd. Over de wederkomst van Jezus Christus wordt daar gezegd, dat Hij zal wederkeren om te oordelen de levenden en de doden. Over de prachtige belofte van de Heer die Hij aan zijn discipelen gaf vlak voordat Hij zou sterven, wordt in dit geschrift met geen woord gerept en in de latere belijdenisgeschriften wordt aan de toekomst van de Gemeente maar heel karig aandacht besteed. Niet onterecht heeft iemand dan ook eens aan een brochure over de opname de titel gegeven: ‘De hoop die verloren is gegaan’.
Opname bij het sterven?
Een ander feit is, dat men de beide Schriftgedeelten en vooral Jh 14 ging toepassen op het sterven. Aan een sterfbed werd en wordt heel vaak Jh 14:1-3 gelezen en in menige rouwadvertentie worden deze woorden vermeld. Nu is dat natuurlijk niet verboden en men mag er troost uit putten, maar laat men wel beseffen dat deze tekst evenals 1Th 4:16,17 niet zegt dat de christenen via de dood de Heer tegemoet gaan in de lucht en zo in het Vaderhuis gebracht worden, maar dat deze gedeelten spreken over de persoonlijke terugkeer van Jezus Christus en over wat er dan gebeurt met de gelovigen.
Bij de dood komen er engelen om de overleden gelovige naar het paradijs te brengen (zie Lk 6:23), maar bij de opneming komt de Heer Zelf om de zijnen tot Zich te nemen (zie 1Th 4:16).
De bijbel zegt ook duidelijk dat de gelovigen niet allen via de dood deze aarde zullen verlaten. Het Woord van God luidt:
‘Zie ik zeg u een verborgenheid. Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij laatste bazuin, want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. Want dit onvergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoen’ (1Ko 15:51-53).
Als de Heer terugkomt zullen er dus nog levenden op aarde zijn en zij zullen in een mum van tijd veranderd worden.
Wat voor lichaam krijgen we?
De vraag kan opkomen wat voor lichaam we dan wel zullen ontvangen. Ook hierover laat de Schrift ons niet in het ongewisse want Fp 3:20, 21 zegt er dit van:
‘Want ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten, die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid, naar de werking van de macht die Hij heeft om ook alles aan zich te onderwerpen’.
Let wel, we verwachten Jezus Christus als Heiland en niet als Rechter en als Hij terugkomt verandert Hij ons lichaam en wel zo dat het gelijkvormig wordt aan zijn eigen verheerlijkte lichaam
Wat doet het ons?
Voor ik in een tweede artikel in ga op de vraag wanneer de opname plaatsvindt, wil ik dit artikel besluiten met de vraag aan u en ook aan mezelf:’Wat doen ons nu de uitspraken die hiervoor cursief zijn weergegeven’ ? Laten we alle vragen over het hoe en het wanneer eens even laten rusten en laten we wat we in deze bijbelgedeelten lezen nu eens diep tot ons laten doordringen. Doet het ons wat dat de Heer aan zijn discipelen en via hen ook aan ons zo’n machtige belofte heeft gegeven dat we straks in het Vaderhuis zullen zijn. Bij onze Vader thuis, stel je voor! En dat de Heer hoogst persoonlijk komt om ons daar te brengen, doet ons dat wat? Begint er van binnen iets te trillen? Eerlijk gezegd moet ik erkennen dat me dat lang niet altijd zo voor de geest staat. Toen ik aan dit artikel begon, heb ik dat dan ook aan de Heer beleden en Hem gebeden of Hij toch meer het geweldige van zijn belofte in mij wilde opwekken. Bidden…prachtig…maar ik ben daar zelf bij. Wil ik ook werkelijk ‘meehelpen’ dat dit gebed verhoord wordt? Veel van onze gebeden kunnen we namelijk zelf verhoren of tenminste aan de verhoring meewerken.
Zullen we de Heer danken voor zo’n fantastische belofte, die Hij door de apostel Paulus zo prachtig verder heeft toegelicht?…