Mattheüs 4:15 – Welke duisternis?
Bij het lezen van de Bijbel moeten we ons vaak afvragen of iets letterlijk of figuurlijk bedoeld is. In de tekst boven dit artikel is niet een volk bedoeld dat letterlijk in een duister hol zat of iets dergelijks. Er is wel een verhaal van mensen die jarenlang in een duistere spelonk gezeten hadden en die alleen maar de schaduwen zagen van wat buiten gebeurde. Toen ze later naar buiten gebracht werden en de dingen zagen zoals ze werkelijk waren, raakten ze totaal in de war. Dit is maar een verhaal uit de oudheid maar we kunnen er wel wat van leren . Het volk waarover Mt 4:16 gaat zat in de duisternis. Ze waren er niet maar even in, nee ze zaten erin.
De duisternis waarover deze tekst spreekt is geen letterlijke duisternis, maar geestelijke. Er is namelijk geen volk op de wereld dat jarenlang in een duistere kloof heeft gezeten. Nee, het gaat om de duisternis waar iemand in zijn gemoed verkeert. Het is de duisternis die veroorzaakt wordt door de zonde. Het is ook geen duisternis waarin slechts een paar mensen verkeren, nee het is een algemene duisternis die beslag gelegd heeft op de mensen in het algemeen.
Je kunt het vergelijken met de duisternis waarover Gn 1:1 spreekt met de woorden “duisternis lag op de vloed”. Over de oorsprong van deze duisternis bij het begin van de schepping wil ik het nu niet hebben hoewel daarover wel een suggestie geopperd kan worden. Het gaat er nu alleen om dat de duisternis over de hele aarde lag en niet slechts over een stukje ervan. Er is nog een punt van vergelijking. In Mt 4 is sprake van licht dat gaat schijnen en zo is er in Gn 1:3 sprake van licht dat op Gods bevel gaat schijnen, maar daarover straks meer.
In verband met de duisternis waarover dit vers spreekt is het van belang het woord van de Heer te bedenken dat luidt: “ Als uw oog boos is , zal uw hele lichaam duister zijn . Als dan het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is de duisternis“ (Mt 6:23). Met de woorden “als uw oog boos is” doelt de Heer op de zonde die onze blik verduistert en ons in een absolute duisternis zet.. Dat is gebeurd met de mens toen hij in zonde viel (Gn 3)
Welk volk?
Als tweede zitten we met de vraag over welk volk het in Mt 4 gaat. Hoewel de duisternis – zoals we bespraken – een algemene duisternis over de mensheid is, wordt hier toch op een bepaald volk gedoeld. Dat lijkt tegenstrijdig, maar we moeten bedenken dat God zijn licht heeft laten schijnen en nog steeds doet schijnen. In het bijzonder heeft Hij zijn licht laten schijnen over het nageslacht van Abraham, over het volk Israël. De vraag is nu of Mt 4 spreekt over de duisternis die over alle volken ligt of dat God met “het volk” speciaal doelt op het volk Israël. Voor dit laatste spreekt Js 8:23-9:6. Daar vinden we namelijk de tekst die in Mt 4 wordt aangehaald. Het gaat over het land van Zebulon en over het land van Naftali. Dat zijn twee stammen van Israël.
Bovendien doelt Js 9:2 met “het volk” duidelijk op het volk Israël” zoals ook uit het vervolg blijkt. Nietemin moeten we bedenken dat Js 8:23 spreekt over “de landstreek van de heidenen”. Het volk was als het ware in een heidense situatie gekomen.
We kunnen het zo stellen: het volk is in eerste instantie het volk Israël. Dat volgt ook uit Mt 4:17 want de prediking vond plaats in Israël, zie hiervoor ook Lk 1: 76-79. Maar wat heeft Israël gedaan met het licht waardoor het beschenen werd? Het evangelie van Johannes zegt er dit van: “Hij (Jezus Christus) kwam tot het zijne en de zijnen hebben Hem niet aangenomen”. Christus kwam tot Israël en liet zijn licht daar schijnen, maar de Israëlieten moesten Hem niet, ze namen Hem niet aan. Vers 4 en 5 van Jh 1 laat echter zien dat in Christus het leven was en dat leven was het licht van de mensen. En – zo zegt vers 5 – “het licht schijnt in de duisternis , en de duisternis heeft het niet begrepen”.
Het licht was dus niet alleen voor het volk Israël maar voor de mensen in het algemeen ofwel voor de volken. Zie in dit verband Js 49:6 waar staat dat God zijn knecht zal stellen tot een licht voor de volken. Vergelijk dat met Hd 13 46,47 waar Paulus aankondigt dat hij en Barnabas tot de volken zou gaan en daarbij Js 49:6 aanhaalt. Dit was volkomen in overeenstemming met het woord van de Heer dat Hij na zijn opstanding sprak tot de discipelen dat ze zijn getuigen zouden zijn tot aan de einden van de aarde (zie Hd 1:8)
Wat is het licht?
Zo komen we tot onze derde vraag en wel wat het licht is waarover Mt 4 spreekt. Het voorgaande maakt al duidelijk dat met het licht gedoeld wordt op Jezus Christus. De Heiland heeft zich op een later tijdstip ook aangeduid als “het licht van de wereld”. Hij is – om met de woorden van Johannes te spreken – “Het waarachtige licht dat in de wereld komt en ieder mens verlicht”. Dat betekent dat het licht op ieder mens valt. Wat deze met dat licht doet is een andere zaak. Helaas heeft men de duisternis liever gehad dan het licht (Jh 1:4).
Daardoor blijft men in de duisternis, maar dat geldt gelukkig niet voor alle mensen . Er zijn er – ook nu nog – die het licht in hun hart hebben laten schijnen, die de Heer wel aangenomen hebben en die kinderen van God geworden zijn (Jh 1:12,13). Voor hen geldt het woord van de apostel Paulus “want vroeger was u duisternis,maar nu bent u licht in de Heer” HIj laat er echter direkt op volgen“ wandelt als kinderen van het licht (Ef 5:8). Van belang is ook de uitspraak: ”Maar u broeders, bent niet van de duisternis… want u bent allen zonen van het licht en zonen van de dag (1 Th 5:4,5). Is dit niet iets geweldigs? Verwonderen we ons er nog over dat God ons uit ons duistere zondebestaan gerukt heeft en tot Zijn kinderen heeft gemaakt. Dat brengt echter consequenties met zich mee, want Christus zei tegen zijn discipelen “U bent het licht van de wereld”. Hij was dat toen Hij in de wereld was, wij zijn het nu Hij de wereld heeft verlaten. Zijn opdracht luidt:”laat zo uw licht schijnen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader die in de hemelen is, verheerlijken. Een geweldige opdracht!