Hoe zijn Prediker 2 vers 18-21 en 9 vers 2-6 te rijmen met het geloof dat iemand na zijn dood naar de hemel gaat, zoals dat door velen geloofd wordt.
1) Over de toestand na de dood verschaft het Oude Testament ons weinig inlichtingen. Voor de Israëliet was de dood enkel verschrikking. De doden hadden geen deel meer aan het leven van het volk van God op aarde. Zij konden niet meer mee optrekken naar de tempel te Jeruzalem om God te loven. Vandaar dat we uitspraken tegenkomen als: ‘de doden weten niet met al’ en ‘het dodenrijk looft U niet’.
2) Toch besefte de Israëliet wel dat het met de dood niet uit was. Dat de mens niet totaal ophield te bestaan. Dat komt namelijk uit in het gebruik van twee onderscheiden woorden in het Hebreeuws, namelijk het woord ‘qeber’ dat ‘graf’ betekent en het woord ‘sjeool’ dat ‘dodenrijk’ betekent. De dode werd wat zijn lichaam betreft in een graf gelegd, maar daarnaast sprak men over heengaan of neerdalen in het dodenrijk. Het graf wordt gedolven, het heeft te maken met de aarde, een mens legt iemand in het graf, je kunt het graf aanraken. Welnu, dat alles wordt nooit van het dodenrijk gezegd. Het woord graf komt in het meervoud voor, maar het begrip sjeool kent geen meervoud. Er is ook sprake van de diepten van het dodenrijk. (Deuteronomium 32 vers 22; Job 11 vers 8, Spreuken 9 vers 18 enz.) en van schimmen in het dodenrijk (Psalm 88 vers 11; Jesaja 26 vers 14).
3) In het licht van 2 Timótheüs 1 vers 10 en Hebreeën 2 vers 14 gezien is het heel goed te begrijpen dat het Oude Testament ons nauwelijks iets onthult over de toestand van de mens na de dood. Toen was namelijk nog niet ‘leven en onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het evangelie’, zoals de eerste van die twee teksten onthult. En toen was satan, die de macht des doods had, nog niet onttroond door Jezus Christus. Ook Efeze 4 vers 8 en 9 is hier van toepassing. Die verzen zeggen, dat Christus na gestorven en opgestaan te zijn is opgevaren en daarbij krijgsgevangenen gemaakt heeft of de gevangenis gevangen genomen heeft. De dood en opstanding van Jezus Christus hebben een totale omkeer bewerkt in de geestelijke wereld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat pas het Nieuwe Testament ons licht geeft over de toestand na de dood. Over dit onderwijs hebben we het in een vorige reactie gehad. Lees nog eens: Lukas 16 vers 19-31; 23 vers 43; Filippenzen 1 vers 22 en 23;
2 Korinthe 5 vers 8 en Openbaring 6 vers 9-11.
4) Bij het verklaren van teksten uit het boek Prediker moeten we het karakter van het boek de Prediker in ogenschouw nemen. De schrijver van het boek is op zoek naar wijsheid (zie 1 vers 13). Daarbij kijkt hij eerst niet verder dan wat er onder de hemel – ‘onder de zon’ – geschiedt. En van alles moet hij zeggen: ‘ijdelheid der ijdelheden’. Nu is het leven van een gelovige beslist niet alles ijdelheid. Dit bewijst dus dat de Prediker niet naar de geestelijke kant kijkt, maar gewoon het leven op aarde onder de loep neemt. Daarbij let hij ook op het lot van mens en dier en ziet hij uiterlijk geen verschil. Zoals het dier sterft, sterft ook de mens. Daarbij zie je niet dat de adem of de geest van de mens opstijgt naar boven en die van het dier naar beneden gaat in de aarde. Let wel, de Prediker ontkent dat feit niet, maar constateert alleen dat je het niet ziet. ‘Onder de zon bekeken’ weet je er niets van. Vandaar dat hij ook min of meer vertwijfeld stelt: ‘Wie zal hem (de mens) ertoe brengen zich te verlustigen in wat na hem zijn zal’. Dat is beslist geen hoog geestelijke conclusie. Abraham, de vader van de gelovigen, zag uit naar de dag van Christus. Hij verwachtte de stad welker bouwmeester God was. Die verlustigde zich wel in wat na hem zijn zou. Maar Abraham keek ook verder dan alleen ‘onder de hemel’ of ‘onder de zon’.
5) Met Prediker 9 vers 2-6 is het precies zo. Zo ogenschijnlijk lijkt het alsof het de goddeloze en de rechtvaardige precies gelijk vergaat. Zo zag Asaf, de dichter van Psalm 73, het eerst ook.
Ja, hij zag het lot van de goddeloze nog voordeliger dan dat van de rechtvaardige. Maar in deze Psalm erkent hij dat hij toen een grote dwaas was. En aan het eind brengt hij naar voren dat er wel degelijk een groot verschil is en het wel degelijk zin heeft God te dienen (zie vers 23-25). Welnu, net zo min als je moet afgaan op het oordeel van Asaf beschreven in Psalm 73 vers 1-14, net zo min moet je voor eeuwigheidswaarde afgaan op de Prediker, die nog op zoek is naar een sluitrede. Want dan zou je op grond van Prediker 9 vers 2-6 kunnen zeggen: Laten we eten en drinken want morgen sterven wij. Dan zou je ook op grond van die woorden waarbij ogenschijnlijk mens en dier gelijk gesteld worden kunnen zeggen, dat er voor de mens geen opstanding is, want die is er voor de dieren ook niet. (Vergelijk hierbij psalm 86 vers 11b en Jesaja 26 vers 14 met Jesaja 26 vers 19).
6) Bij de uitleg van de Bijbel moeten we een tekst altijd beschouwen in zijn verband, in het kader van het boek waarin het voorkomt en toetsen aan de rest van de Schrift. Neem nu een tekst als Prediker 3 vers 21. Wie op grond van deze tekst de conclusie trekt dat de mens voor 100% zo sterft als het dier, zegt ten eerste meer dan de tekst inhoudt. Het gaat er niet om of de geest al dan niet opstijgt, maar de vraag is alleen: wie bemerkt het? Ten tweede komt men in strijd met Prediker zelf, want in 12 vers 7 staat dat de geest wel degelijk opstijgt naar God. Het boek Prediker gaat niet verder dan de conclusies waartoe een mens hier op aarde komen kan en dat is heel weinig. We mogen de Prediker dus niet meer laten zeggen dan hij zegt en we moeten bedenken dat hij niet meer kan zeggen dan waartoe menselijke wijsheid ons brengen kan. Dit boek geeft ons geen openbaringen van God over de toekomende wereld. Daarvoor moeten we andere Bijbelboeken raadplegen en dan wel in het bijzonder de geschriften van het Nieuwe Testament. En die onthullen ons dat er een heerlijke toekomst is bij Jezus Christus in de hemel voor elke zondaar die zich met berouw van zijn schuld tot God bekeert en gelooft in Jezus Christus als zijn Heiland en Heere