Hoe zijn Johannes 3 vers 12,13 en Handelingen 3 vers 34 te rijmen met het geloof, dat iemand na zijn dood naar de hemel gaat.
Nauwkeurig lezen
Deze vraag geeft gelegenheid er op te wijzen hoe belangrijk het is een tekst nauwkeurig te lezen en een goede uitleg ervan te geven. En tevens om te beklemtonen hoe uiterst noodzakelijk het is Schrift met Schrift te vergelijken. In de beide teksten is er sprake van opvaren naar de hemel. En beide zeggen, dat er niemand naar de hemel opgevaren is dan de Zoon des Mensen, dat is Jezus Christus. De teksten zien dus op de hemelvaart van Jezus Christus na Zijn opstanding.
N.B. In Johannes 3 vers 13 spreekt de Heere Jezus erover als iets wat al gebeurd is. Opnieuw bepaalt ons dat erbij, dat je een vers maar niet klakkeloos op zichzelf mag verklaren, want dan zou je op grond van deze uitspraak kunnen beweren dat Christus al naar de hemel was gevaren voordat Hij met Nicodémus sprak. Maar ter zake, het sterven van een gelovige en het feit dat hij wat zijn wezen betreft naar de hemel gaat en met Christus is, is geen opvaren naar de hemel. Jezus Christus voer naar de hemel na Zijn opstanding met een verheerlijkt lichaam, zichtbaar voor de discipelen en dat gebeurt met de ontslapenen niet.
Hier maak ik even een uitstapje naar Johannes 7 vers 8. Daar lezen we dit Woord van Christus: ‘Gaat gij op naar het feest. Ik ga niet op naar het feest omdat Mijn tijd nog niet vervuld is’. Maar in vers 10 staat: Maar toen Zijn broeders opgegaan waren naar het feest, toen ging Hij Zelf ook op, niet openbaar, maar als in het verborgen’. Uit dat gedeelte blijkt dus dat opgaan naar het feest een specifieke betekenis heeft, namelijk openlijk met de feestgangers op weg naar Jeruzalem. Welnu, dat deed Jezus niet. Hij ging niet op naar het feest, terwijl Hij toch wel naar Jeruzalem ging. Zo gaan de ontslapenen in Christus naar de hemel zonder dat ze naar de hemel opvaren. Opvaren naar de hemel is een term met een specifieke betekenis net als opgaan naar het feest.
De aarde voor de mensen
Tenslotte voert de vraagstelster nog Psalm 115 vers 16 aan. ‘De hemel is de hemel van de Heere, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven’. Alweer moeten we ons afvragen wat er nu eigenlijk staat en waar het op slaat. Om met het laatste te beginnen: hier wordt een feit geconstateerd, dat we allemaal kennen en dat in de Schrift heel duidelijk naar voren komt. God heeft Adam niet gemaakt als een hemelwezen, maar als een aardbewoner. De hemel is van God (de aarde trouwens ook) en wij mensen zijn slechts bewoners van deze aarde, dat is ons terrein.
De tekst is dus heel eenvoudig, we behoeven er geen moeite mee te hebben. Problemen krijgen we alleen als we de tekst meer laten zeggen dat hij zegt. Zo komen we bij het punt van wat er staat. Welnu, er zijn mensen die lezen: ‘De hemel is alleen voor de Heere God en de aarde is de enige verblijfplaats voor de mens’. Dat staat er echter niet. Dat is wat we noemen ‘inlezen’. Neem nu het eerste deel ‘de hemel is van de Heere’. Betekent dit dat God de enige hemelbewoner is? Nee, want de hemel is ook de verblijfplaats van de engelen. Let wel, er wordt hier over de hemel in algemene zin gesproken in tegenstelling tot de aarde en niet over een bepaalde afdeling in de hemel.
De conclusie die men trekt alsof de hemel geen andere bewoner kent dan God klopt dus niet. Dan het tweede deel van de zin. Men leest die alsof alle mensen nooit anders dan op de aarde zullen verblijven. Maar dat staat er niet. De tekst heeft betrekking op de plaats die God de mens bij de schepping gegeven heeft. Ze zegt niets over een mogelijke toekomst. Welnu, Hebreeën 11 vers 16 onthult dat Abraham en de aartsvaders een hemels vaderland verwacht hebben en dat terecht deden. Verder spreekt Hebreeën 3 vers 1 over de gelovige Hebreeën als deelgenoten van de hemelse roeping en wacht ons volgens 2 Korinthe 5 vers 1 een gebouw in de hemelen.