Deze artikelenserie over de doop heeft in de jaren 1977 tot 1979 in de Bode des heils gestaan. Het is een serie van 25 artikelen die speciaal geschreven werden voor jonge mensen.
Een afgezonderde groep
Laten we nog even blijven staan bij de doop van Johannes. Jeruzalem en heel Juda loopt uit om de prediker met zijn kameelharen kleed te beluisteren. Zij die zijn prediking aannemen worden gedoopt. Daardoor vormen deze mensen een aparte groep te midden van het joodse volk. Ze scharen zich rond de heraut van de Messias en geven aan te willen wandelen overeenkomstig zijn voorschriften. Voor dat laatste is onderwijs nodig en Johannes geeft hun dat dan ook.
Met de christelijke doop is het precies eender. Allen die zich laten dopen, geven daarmee aan een discipel van Jezus Christus te zijn. Als je je laat dopen, belijd je openlijk Christus als Heer te aanvaarden, Hem te willen volgen en voor Hem te willen leven. Voor dat laatste is onderwijs nodig, wel, dat moet dan ook op de doop volgen.
Discipel en discipel is twee
Betekent dat nu dat het met ieder die gedoopt is ook werkelijk goed zit? Dat zo iemand een echte volgeling van Christus is? Dat zou natuurlijk wel het geval moeten zijn, maar het is helaas niet altijd zo. De schijn bedriegt wel eens. Nou behoeven we daarover helemaal niet verbaasd te zijn, want de Heer Jezus maakte zelf onderscheid tussen ‘discipel zijn’ en ‘waarlijk een discipel zijn’:
‘Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk mijn discipelen en gij zult de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrijmaken’ (Joh. 8: 31).
Als er toen al schijnvolgelingen van Christus waren, zouden we dan nu een optimale toestand onder de volgelingen van Jezus Christus mogen verwachten? Alles zuiver en echt? Natuurlijk niet. Het is net als met de kwestie van ‘geloof . Geloof kan echt zijn en zetelen in het hart, het kan echter ook een zaak zijn van verstandelijke overweging of emotionele aandoening. Ook hierin maakt de Schrift onderscheid. Ga het maar na in Johannes 2. Er is in het slot van dat hoofdstuk sprake van velen die in Christus geloven, omdat ze de tekenen zagen die Hij deed (vs. 23). Dat lijkt mooi. Maar leest u eens even verder…
‘Maar Jezus zelf vertrouwde zich aan hen niet toe, omdat hij allen kende, en omdat hij niet nodig had dat iemand van de mens getuigde, want hij’ wist zelf wat in de mens was’ (vers 24, 25).
Deze mensen waren dus alleen maar verstandelijk overtuigd. Een voorbeeld van emotioneel geloof hebben we in de gelijkenis van de zaaier. De Heiland spreekt daar van mensen, die het woord terstond met vreugde aannemen, maar die later afvallen. Ook hier heeft geen werkelijke bekering plaatsgehad. De heilsboodschap is immers niet een boodschap om direkt met vreugde aan te nemen. Dat aannemen moet gepaard gaan met berouw over de zonden. Als dat er niet bij is, is het slechts een kwestie van gevoel.
Simon de tovenaar
Dan kan dus iemand gedoopt zijn zonder dat hij werkelijk bekeerd is? Inderdaad, zo is het. Ik meen in Simon de tovenaar daarvan een voorbeeld te zien. je leest van die man wel dat hij geloofde, maar dat is schijnbaar zo’n tekengeloof geweest waarover we het zoëven gehad hebben (zie Handelingen 8: 6 en 13). Want lees maar eens wat Petrus van deze man zegt als hij zich bloot gegeven heeft:
‘Gij hebt part noch deel in deze zaak, want uw hart is niet recht voor God’ en:
‘Want ik zie dat gij in bittere gal en banden der ongerechtigheid zijt’ (vers 21 en 23). Dat liegt er niet om. Dat zeg je toch niet van een gelovige die helaas door onachtzaamheid gestruikeld is.
Aangenomen dan dat het helemaal mis zat met die Simon en hij niet eens een waar gelovige was, mogen we dan zeggen dat de evangelist Filippus er fout aan gedaan heeft Simon te dopen? Nee, want nergens in de bijbel staat dat iemand die gedoopt wenst te worden eerst een testperiode opgelegd krijgt. Integendeel, er zijn voorbeelden te over dat de doop direkt op het aannemen van de prediking volgt. Denk maar eens aan die drieduizend op de pinksterdag. Ze werden door Petrus niet eerst een tijdje op de proef gesteld. Nee, dezelfde dag dat ze de prediking hoorden, werden ze gedoopt.
En kijk eens wat Paulus doet op zijn zendingsreizen. Hij predikt het evangelie, de mensen horen’ geloven en… worden meteen gedoopt. De doop is namelijk geen handeling die voltrokken wordt aan christenen die hun sporen in een christelijke levenswandel hebben verdiend. Zij is niet de bekroning van het discipelschap, integendeel, bekering en doop zijn het startpunt.
Toch voorzichtigheid geboden
Dan maar dopen, zal iemand zeggen, hoe meer hoe liever. Ho, ho, elke zaak heeft twee kanten. Laat het hierboven gestelde beginsel bijbels zijn, dat betekent niet dat er in de praktijk niet een zekere voorzichtigheid geboden is. Er kunnen immers gegronde vermoedens bestaan dat iemand niet oprecht is in zijn belijdenis. Dat kan zich vooral voordoen in die landen waar het helemaal niet moeilijk is je voor christen uit te geven; daar waar smaad en vervolging geen ‘selektie’ uitoefenen. Het kan ook wezen, zoals in de semichristelijke landen van Zuid Amerika, dat een zendeling een dopeling eerst naar het stadhuis stuurt om te trouwen met de vrouw (de man) waarmee hij (zij) in concubinaat leeft. Dat is trouwens helemaal geen specifiek Zuidamerikaanse toestand meer, we hebben er helaas in ons zogenaamde christelijke land weet van!
Zij geloofden niet, dat hij een discipel was
Van wantrouwen in de oprechtheid van iemands bekering hebben we een voorbeeld in de Handelingen als het gaat om de bekering en de doop van Saulus. Broeder. Ananias oppert tegen de Heer nogal wat bezwaren om de voormalige christenvervolger op te zoeken (Hand. 9: 13). Gezien het verleden van Saulus was dat geen ongezonde portie wantrouwen. Alleen is het wel zo, dat Ananias een woord uit de mond van de Heer Zelf had vernomen en dat had voor hem toch genoeg moeten zijn. De Heer verwijt hem zijn wantrouwen echter niet en verzekert dat het met Saulus echt in orde is. Daarop gaat Ananias naar het huis in de Rechte Straat, legt Saulus de handen op, zodat deze ziende wordt en doopt hem.
Als Saulus evenwel te Jeruzalem komt en zich daar bij de discipelen wil voegen, zijn deze evenmin direkt bereid hem als een discipel te erkennen. Ze hielden hem op een afstand, want ‘zij geloofden niet, dat bij een discipel was’ (vs. 26). Gelukkig is er een man, die op de hoogte is van het gebeuren op weg naar Damascus en die ook weet heeft van het optreden van Saulus na zijn bekering. Dat is Barnabas en die ontsluit voor de vroegere farizeeër de deur tot de praktische gemeenschap met de broeders en zusters te Jeruzalem.
Deze mededelingen staan niet voor niets in de bijbel. Het laat zien, dat er wantrouwen kan bestaan tegen de echtheid van iemands getuigenis en dat de gelovigen te Jeruzalem op hun hoede waren voor infiltratie door de vijand. Dit gevaar is ook nu niet denkbeeldig.
Maar wij dan?
Al met al is het een zeer ernstige zaak, die we nu besproken hebben. Iemand kan gedoopt zijn en toch niet werkelijk bekeerd wezen. Laten we nu niet als inquisiteurs links en rechts spieden of Jan, Piet en Klaas wel echt bekeerd zijn. Nee, laten we eerst onszelf eens onder de loep nemen. Daarmee bedoel ik niet dat we onze ziel op de snijtafel moeten leggen en in ons zieleleven moeten rondpeuteren om te zien of we wel voldoen aan alle kenmerken van bekering, zoals die door sommige predikers zijn opgesteld. Dat zou een ongezonde belangstelling voor ons ‘ik’ betekenen. Nee, het gaat erom of we met oprecht berouw over onze zonden tot Christus zijn gegaan en Hem als onze Heiland en Heer hebben aanvaard. Dat is het punt waar het op aan komt; met het bankroet van je eigen leven bij het kruis komen, en in het geloof opzien naar Hem, van wie de dichter terecht zegt: ‘Zie en leef’. Een tweede punt is of wij in de praktijk van elke dag ons als volgelingen van Jezus Christus gedragen. Moeten we ons misschien in het èèn of ander korrigeren? Laten we dat dan met Gods hulp doen!
Discipelschap en koninkrijk
Na deze uitweiding gaan we de verbinding tussen discipelschap en doop nog wat doortrekken. We komen dan terecht bij het begrip… koninkrijk. Had u misschien het woord ‘kerk’ of gemeente verwacht? Of vindt u dat ‘kerk’ en ‘koninkrijk’ hetzelfde zijn? Vaak denkt men dat, maar er is tussen die twee toch wel een verschil, dat gemakkelijk aan te tonen is. Daartoe moeten we twee voorschriften met elkaar vergelijken. Voor het koninkrijk der hemelen, waarin naast tarwe ook onkruid gevonden wordt, geldt het voorschrift dat beide moeten opgroeien tot de oogst. Het wegdoen van het onkruid wordt niet aan mensen overgelaten, maar is een taak, die aan de engelen in de eindtijd wordt toevertrouwd (Matth. 13: 24 30). Geheel anders van inhoud is het gebod, dat Paulus aan de gemeente geeft. Als in de gemeente iemand zich b.v. als een hoereerder gedraagt, dan moet deze man beslist niet met rust gelaten worden. Nee, er moet met hem gehandeld worden. De vraag of de persoon een gelovige is (tarwe), of een ongelovige (onkruid), blijft daarbij buiten beschouwing. Door zijn gedrag openbaart hij zich als een boze en het voorschrift luidt: ‘Doet de boze uit uw midden weg’ (1 Kor. 5: 13). De beide voorschriften staan met elkaar in kontrast en tonen daardoor dat ‘kerk’ en ‘koninkrijk’ niet gelijk zijn.
Het koninkrijk is gelijk geworden aan…
Dit vraagt om een nadere toelichting. We moeten dan wel naar wat dieper, leerstelliger vaarwater afsteken, maar daar is moeilijk aan te ontkomen.
In het oude testament wordt een koninkrijk aangekondigd van recht en gerechtigheid onder de heerschappij van de Messias. Toen Johannes de doper onder Israël optrad, kondigde hij aan, dat dit rijk nabij gekomen was. Helaas verwierp Israël zijn koning. Principiëel gebeurde dit toen de leiders van het volk het werk van Christus aan de duivel toeschreven (Matth. 12). Daarop begon de Heer in gelijkenissen te spreken (vergel. Matth. 13: 11). In die gelijkenissen wordt een ander beeld van het koninkrijk geschilderd dan in het oude testament. Dit andere wordt al aangegeven met de woorden waarmee de Heer gaat beschrijven hoe het koninkrijk er zal gaan uitzien. Ik doel op de zinsnede: ‘Het koninkrijk der hemelen is gelijk geworden aan’ (Matth. 13: 24, vergel. Matth. 25: 1 voor het toekomend aspekt). Het blijkt ook uit de schildering zelf, want daarin is sprake van een rijk waarin goeden en bozen vermengd zijn, ZONDER DAT DAARAAN WAT GEDAAN WORDT.
De Heer spreekt dan ook tegen zijn discipelen over ‘de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen’ (vers 11). En dat Hij de zaken onthult die in het oude testament niet te vinden zijn, bevestigt Hij tenslotte door Psalm 78: 2 aan te halen met de volgende woorden: ‘Ik zal mijn mond opendoen in gelijkenissen; ik zal dingen uitspreken, die van de grondlegging der wereld af verborgen zijn geweest’ (vs. 35).
Met deze vorm van het koninkrijk hebben wij te maken.
Prediking en koninkrijk
Nu veronderstelt de term koninkrijk, dat er een koning is, dat er wetten of regels zijn en onderdanen, die zich aan deze regels houden. Wat het koninkrijk der hemelen betreft vinden we deze aspecten in Christus, in de dingen die Hij bevolen heeft, en in hen die zijn naam belijden, die Hem als Heer erkennen en met zijn rechten rekening houden.
Ons discipelschap heeft met dat koninkrijk te maken. De verbinding tussen discipelschap en koninkrijk vinden we eveneens in Matth. 13, en wel in dit woord: ‘Daarom is ieder schriftgeleerde, die een discipel van het koninkrijk der hemelen gemaakt is, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen tevoorschijn brengt’ (vs. 52).
En zo behoort de doop tot de sfeer van het koninkrijk. Iemand, die een discipel van het koninkrijk gemaakt is, moet gedoopt worden.
Ik blijf nog even bij deze gelijkenissen staan, want ze laten ons opnieuw zien, dat men een discipel wordt, doordat het woord een plaats in het hart krijgt. De inleidende gelijkenis van de zaaier beschrijft, dat het koninkrijk gevestigd wordt door de prediking van het woord. In de levens van hen, die het woord hebben aangenomen, krijgt het koninkrijk gestalte. De relatie ‘woord’ ‘discipel’ wordt in de gelijkenis van het onkruid zelfs als volgt onder woorden gebracht: ‘en het goede zaad, dat zijn de zonen van het koninkrijk’ (vs. 38). De luisteraar, die het woord ter harte genomen heeft, wordt bier met het woord (het goede zaad) vereenzelvigd. Daarbij wordt een nog indringender naam dan discipel gebruikt, namelijk die van ‘zoon van het koninkrijk’. Bij die naam verdwijnt elke gedachte aan schijn, die bij discipelschap helaas wel aanwezig kan zijn. De zonen van het koninkrijk zijn slechts de echte discipelen.
Discipel of christen?
Tot nu toe hebben we het steeds over discipelschap gehad en ik heb al gezegd, dat we het woord discipel in onze taal eigenlijk niet kennen. Het is vanuit de Schrift ingeburgerd. Dat is echter niet alles. Is het u wel eens opgevallen, dat in geen van de brieven van het nieuwe testament het woord discipel voorkomt?
Pakt u de vertrouwde Trommius maar, dan zult u zien dat het woord uitsluitend in de evangeliën en de Handelingen wordt gebruikt. En in het laatste boek komt het na hoofdstuk 21: 4 ook niet meer voor. Dat is toch wel tekenend, niet waar? Komt dan zo niet ons hele betoog in de lucht te hangen? Hebben we met discipelschap eigenlijk wel wat te maken? ja, toch wel: hier heeft namelijk een naamsverwisseling plaatsgevonden. We weten zelfs precies waar en wanneer die verwisseling begonnen is. We lezen dat in Hand. 11: 26: ‘En het gebeurde, dat zij een heel jaar in de gemeente samenvergaderden en een grote schare leerden en dat de discipelen te Antiochië het eerst christenen genoemd werden’.
Vermoedelijk hebben buitenstaanders aan de discipelen deze naam gegeven toen ze ontdekten, dat de volgelingen van Jezus van Nazareth een aparte klasse naast het jodendom vormden. Hoe dan ook, de naam is snel ingeburgerd en heeft algemeen gebruik gevonden, zoals volgt uit de opmerking van Agrippa: ‘Gij zoudt mij bijna bewegen een christen te worden’ (Handel. 26: 28). Dat ook de gelovigen haar aksepteerden blijkt uit 1 Petr. 4: 16: ‘Maar als iemand als christen lijdt, laat hij zich niet schamen, doch God verheerlijken in deze naam’. Uit deze teksten blijkt, dat christen zijn met ons getuigenis in de wereld te maken heeft. Het komt erop neer, dat christen zijn en discipelschap voor ons hetzelfde zijn.
Tot Christus gedoopt
Dit gedeelte over discipelschap besluiten we nu door de betekenis van Gal. 3: 27 onder ogen te zien. We lezen daar: ‘Want zovelen gij tot Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan’. Nu moet ik er even aan herinneren, dat we indertijd onderscheid gemaakt hebben tussen het doopmiddel, dat aa.. gegeven wordt door ‘dopen met…’ en het doopeffekt, dat begrepen is in de formule ‘dopen tot…’
In Gal. 3 wordt nu als ‘effekt’ van de doop aangegeven dat we met Christus zijn geïdentificeerd.
Om de zin van dit vers te zien, moeten we bedenken dat er niet staat: ‘Want zovelen gij wedergeboren zijt, of u bekeerd hebt…’ en dat het slot niet luidt: ‘zijt gij met Christus bekleed’.
Dit betekent dat het niet zo zeer gaat om wat er geestelijk in ons is gebeurd, maar om wat we door de doop tot uitdrukking brengen. Door de doop zijn we vereenzelvigd met de verworpen, gestorven en opgestane Christus, en hebben we Christus aangedaan. Om de konsekwentie van dit ‘aangedaan hebben’ te begrijpen, moeten we andere Schriftplaatsen beschouwen, die daarover spreken. Zo lezen we in Ef. 4: 20 25: ‘Maar zó hebt gij Christus niet geleerd. Gij hebt hem immers gehoord en zijt in hem onderwezen, zoals de waarheid in Jezus is: dat gij, wat de vorige wandel betreft, de oude mens hebt afgelegd, die ten verderve gaat naar de misleidende begeerten, en vernieuwd zijt in de geest van uw gemoed, en de nieuwe mens hebt aangedaan, die naar God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid. Legt daarom de leugen af en spreekt de waarheid een ieder met zijn naaste…’ Hieruit blijkt dat de apostel op onze praktische wandel toepast dat wat innerlijk is gebeurd. Onze oude mens is niet slechts gekruisigd, nee, wat onze wandel betreft hebben we hem afgelegd. Dat wordt b.v. zichtbaar in het feit dat we niet liegen tegen elkaar (vs. 25 a).
Daarentegen zijn we vernieuwd in de geest van ons gemoed. Dat is Gods kant. Onze zijde is dat we de nieuwe mens hebben aangedaan. Dat laatste wordt o.a. daarin zichtbaar dat we de waarheid spreken met onze naaste (vs. 25 b).
Deze principiële en praktische zijde liggen ook besloten in: ‘hebt gij Christus aangedaan’. Door het ondergaan van de doop zijn we met Christus vereenzelvigd en hebben wij ons met hem bekleed. Wij hebben dat gedaan. En wij zullen dat dus in ons leven moeten laten zien. Men zal in onze wandel Christus moeten herkennen.
Er blijft nu nog een belangrijke vraag over. Namelijk waarom het discipelschap of het christen zijn gemarkeerd moet worden door een handeling waarbij iemand onder water gedompeld wordt. Dat had toch net zo goed op andere wijze gekund. Inderdaad, dat had het. God heeft echter deze handeling voorgeschreven omdat die een symboliek bevat. Het is een zin volle daad. Dat is echter een nieuw onderdeel van onze beschouwing, dat te maken heeft met het doopmiddel.