307 Dopen, waarom eigenlijk? (07)

Deze artikelenserie over de doop heeft in de jaren 1977 tot 1979 in de Bode des heils gestaan. Het is een serie van 25 artikelen die speciaal geschreven werden voor jonge mensen.

We nemen met dit artikel de draad van ons betoog weer op, waar we die in het maartnummer (3) van de Bode hebben laten vallen.

Dat had toch wel anders gekund?

Uit de bijbel aantonen, dat discipelen van Jezus Christus gedoopt moeten worden is èèn ding; verklaren waarom het discipelschap nu juist gemarkeerd moet worden door een handeling waarbij iemand in water wordt ondergedompeld, is een tweede. Er had immers net zo goed een andere handeling voorgeschreven kunnen zijn? Dat had inderdaad gekund. God had kunnen bepalen dat volgelingen van Jezus Christus een handvol as op hun hoofd zouden moeten laten uitstorten. Ook zou God voor christenen een bepaalde haardracht of klederdracht hebben kunnen voorschrijven. In dat geval was het zelfs een blijvend en zichtbaar kenmerk geweest. Dat zou allemaal gekund hebben, maar… God heeft nu eenmaal een doopvoorschrift gegeven. Dus de bespreking verder staken… God heeft het zo bepaald en daarmee uit? Nee dat beslist niet. In de bijbel maakt God ons namelijk duidelijk, waarom Hij juist deze handeling aan christenen voltrokken wil zien. Zoals ik eerder schreef, is de doop een zinvolle daad, die symbolische waarde heeft.
Naar die symbolische waarde gaan we nu speuren.

Of weet gij niet… leder die gedoopt is, wordt ook wel degelijk aangespoord om zich op zijn doop te bezinnen. Ik denk daarbij aan Rom. 6: 3 waar de apostel schrijft: ‘Of weet gij niet, dat zovelen wij tot Christus Jezus gedoopt zijn, wij tot zijn dood gedoopt zijn?
Iemand die gedoopt is, kan dus op zijn doop aangesproken worden. De apostel gaat ervan uit dat zo iemand weet wat de doop inhoudt. In Romeinen 6 gaat het daarbij om een heel praktische zaak. Er waren namelijk mensen, die zeiden, dat je als christen rustig in de zonde kon blijven voortleven, want dan werd de genade, die God je bewees steeds groter. Dat komt ermee overeen dat je tegen kinderen zou zeggen: ‘Maak je maar vuil, jongens, want dan komt des te beter uit hoe goed jullie moeder kan wassen, en hoe goed de kwaliteit van de zeep is, die ze gebruikt.’
Paulus had deze opvatting kunnen weerleggen door erop te wijzen, dat leven in de zonde tot oneer van God is. Of hij had kunnen zeggen, dat ze daardoor hun geestelijk leven schade aandeden. Dat doet hij evenwel niet, hij geeft een principiële, leerstellige weerlegging. Hij houdt deze gelovigen voor, dat een wandel in de zonde in flagrante tegenspraak is met de betekenis van de doop. De doop heeft alles met dood zijn te maken. Aan dat laatste herinnert Paulus deze gelovigen te Rome. Ze behoorden dat te weten. Opnieuw hebben we een aanwijzing dat de doop niet een handeling is, die je onbewust ondergaat, zoals bij de kinderdoop het geval is. Paulus stelt immers hen, die gedoopt zijn, verantwoordelijk om zich in overeenstemming met de betekenis van die doop te gedragen. Het zou toch wel heel vreemd zijn als deze verantwoordelijkheid:
a. pas jaren later in werking zou treden;
b. gevoeld zou moeten worden door hen, die om de doop helemaal niet gevraagd hebben.

Tot zijn dood gedoopt

Doop en dood horen dus bij elkaar. De doop is een symbool van dood zijn. Maar van welk dood zijn? Soms van het dood zijn ‘in misdaden en zonden’ waarover Ef. 2: 1 spreekt? Nee, dat kan onmogelijk, want het dood zijn, dat daar is bedoeld, gaat gepaard met leven in de zonde. In het tweede vers staat dat er immers achter: ‘waarin gij vroeger hebt gewandeld’. Daarentegen wordt het dood zijn, waarvan de doop het symbool is, door Paulus juist in kontrast gesteld met leven in de zonde.
Bovendien is er nog een onderscheid. Het dood zijn in de zonde is voor de gelovige verleden tijd. Er staat: Joen gij dood waart in uw misdaden en zonden’. Het dood zijn waarvan de doop het symbool is, slaat op een tegenwoordige en blijvende toestand waarin we verkeren.
Als de doop het symbool was van onze dode zondaarstoestand voor God, zouden we trouwens jan en alleman kunnen dopen, want alle mensen zijn dood voor God vanwege hun zonden. Romeinen 6 heeft het echter over een heel ander dood zijn. Niet een dood zijn in of door de zonden, maar een dood zijn voor de zonde. Als we gedoopt werden, om ermee uit te drukken dat we dood zijn in onze misdaden en zonden, zouden we ook tot onze eigen dood gedoopt worden. Rom. 6: 3 getuigt echter, dat we ’tot zijn dood gedoopt zijn’, dat is tot de dood van Christus. De doop identificeert ons met het dood zijn van Christus, nauwkeuriger gezegd: met zijn ‘gestorven zijn’.

De doop is een begrafenis

In de vorige perikoop heb ik iedere keer over ‘dood zijn’ gesproken, en niet gewoon over ‘de dood van Christus’, of over ‘onze dood’. Dat gebeurde met opzet. Onder de dood van iemand kun je namelijk het sterven zelf van de betrokken persoon verstaan en daar gaat het bij de doop niet om.
De doop is niet een symbolische voorstelling van sterven, maar van begraven. Door iemand te begraven, plaats je hem op het terrein van de dood, of: voeg je hem bij de doden ( Noot: Dood en graf zijn dan ook in bepaalde zin synoniem. Zo stelt ‘de tweede dood’ in Openb. 20: 14 de verblijfplaats voor van de eeuwig verdoemden).

Zo verenigt de doop ons symbolisch met een gestorven en begraven Christus. Van dit èèn maken in de dood hebben we een prachtige illustratie in 2 Kon.13: 21. Het gaat daar over een man, die men wilde begraven. Terwijl men daarmee bezig was, stroopte een bende Moabieten die streek af. Zij, die de begrafenis zouden verrichten, wierpen de dode toen vlug in het (rots)graf van Elisa en maakten dat ze wegkwamen. Zo werd deze dode geïdentificeerd met Elisa.

Tot de dood van Christus gedoopt zijn, betekent dus met Christus begraven zijn. Men zou kunnen zeggen, dat dit wel mooi geredeneerd is en wel aannemelijk lijkt, maar dat het toch slechts een afgeleide redenering is. Is er geen direkt Schriftbewijs? zou men kunnen vragen. ja zeker, dat is er en wel in hetzelfde hoodstuk zes van de Romeinenbrief. Nadat Paulus gezegd heeft, dat we tot de dood van Christus gedoopt zijn, vervolgt hij namelijk met:
‘Wij zijn dan met hem begraven door de doop, tot de dood, opdat, zoals
Christus opgewekt is door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen’ (vs. 4).
Dat de doop een symbolische begrafenis is, staat ook in Kol. 2: 12. We lezen daar: ‘met hem (zijt gij) begraven in de doop’.

Een begrafenis van gestorven mensen

De doop is dus een symbolische begrafenis, maar dan kan dat ook alleen een begrafenis zijn van gestorvenen. je gaat immers geen levenden begraven. Doden, en die alleen, behoren begraven te worden. Als wat voor doden worden we dan begraven? We hebben al gezien, dat de doop onmogelijk in verband kan staan met ons dood zijn door de misdaden en de zonden. De doop is geen begrafenis van een zondaar, die leeft in misdaden en zonden, en die daardoor dood is voor (ofwel: gescheiden is van) God.
Nee, de doop is een begrafenis van mensen, DIE MET CHRISTUS GESTORVEN ZIJN. Dood zijn vanwege je zonden is heel wat anders dan met Christus gestorven zijn. Het eerste geldt alle mensen, het tweede kan alleen van gelovigen gezegd worden. De bijbel laat dat duidelijk zien. Zo lezen we in Rom. 6: 7: ‘Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde’.
Met Christus gestorven zijn betekent dus dat het doodsoordeel over de zonde aan je voltrokken is. En vers 8 vervolgt met:
‘Als wij nu met Christus gestorven zijn, dan geloven wij dat wij ook met hem zullen leven’.
Ook uit dit vers blijkt dat Paulus het over gelovigen heeft. In 2 Tim. 2: 11 herhaalt de apostel dit nog eens:
‘Want als wij met hem gestorven zijn, zullen wij ook met hem leven’. Verder treffen we in Kol. 2: 20 de uitspraak aan:
‘Als gij met Christus de eerste beginselen van de wereld zijt afgestorven’, en in Kol. 3: 3: ‘ Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God’. Ook hier is alleen sprake van gelovigen.

Met Christus gekruisigd

Er valt echter nog meer over te zeggen. Hoe is Christus namelijk gestorven? Hij is gekruisigd. Hij heeft het oordeel over de zonde ondergaan. Op het kruis verliet God Hem. Daar hing onze Heiland drie uur lang in de duisternis en klaagde: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’.
Welnu, ons gestorven zijn met Christus wordt eveneens een gekruisigd zijn genoemd. In Rom. 6: 6 staat dat zo uitgedrukt:
‘Want dit weten wij, dat onze oude mens met hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan zou zijn.’
En Gal. 2: 20 luidt: ‘Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij’.
Dit oordeel, dat aan Christus voltrokken werd, wordt in Kol. 2.12 ‘de besnijdenis v an Christus genoemd en in die besnijdenis zijn ook wij besneden. Vers 11 van dat hoofdstuk zegt namelijk:
Jn hem zijt ook gij besneden met een besnijdenis, niet met handen verricht, in het uittrekken van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus’.

Terug naar de praktijk

We zijn dus met Christus begraven door de doop, en het graf is het terrein van de dood. We zijn begraven ’tot de dood’. Dat legt de verplichting op ons om ons als doden te gedragen. Als we dat niet doen, strijdt ons gedrag met dat wat onze doop voorstelt. Iemand mag in zijn leven nog zo’n grote dronkelap geweest zijn, zodra hij gestorven en begraven is, heeft de drank voor hem afgedaan. Veronderstel dat de vroegere vrienden van deze dronkaard de plaats bezoeken waar hij begraven ligt en de sinistere grap uithalen hem op te roepen om een borrel met hen te drinken. De stilte van de begraafplaats zal dan hun antwoord zijn. De dode antwoordt niet.
Welnu, zo moeten wij onszelf beschouwen als gestorvenen. Paulus roept ons daartoe op met de woorden:
‘Zo ook gij, houdt u voor de zonde dood, maar voor God levend in Christus Jezus’ (Rom. 6: 11).
We mogen daarvoor ook lezen: ‘Reken u’ of ‘Beschouw u’ dood voor de zonde. Bedoeld is dat we dit als een principe aanvaarden. Maar naar dat principe moeten we ons ook gedragen. De dronkeman, waarover ik het hierboven had, was letterlijk dood en kon dus op de uitnodiging van zijn vrienden niet meer ingaan. Wij zijn niet letterlijk dood, wij kunnen nog wel aan de verleiding van de zonde toegeven. Maar wat geestelijk waar is en voor God geldt, moeten we ook praktisch laten zien. Vandaar dat Rom. 6: 12 luidt:
‘Laat dan de zonde niet heersen in uw sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen’.
Zo heeft de doop een rijke betekenis. Ze herinnert mij eraan dat ik gestorven ben met Christus en met Hem begraven ben. De doop zelf is maar een kortstondige handeling, maar de zin ervan duidt een toestand aan, die voor altijd voortduurt. Eens voor altijd ben ik gestorven en begraven met Christus. En in de praktijk moet ik me als zodanig gedragen.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies