Deze artikelenserie over de doop heeft in de jaren 1977 tot 1979 in de Bode des heils gestaan. Het is een serie van 25 artikelen die speciaal geschreven werden voor jonge mensen.
Doop en behoudenis
We gaan ons nu bezighouden met de teksten, waarin de doop in verband gebracht wordt met het begrip behoudenis. Het gaat dan om de volgende twee uitspraken:
- ‘Wie gelooft en gedoopt is, zal behouden worden’ (Mark. 16: 16);
- ‘Als tegenbeeld daarvan behoudt de doop nu ook u’ (1 Petr. 3: 21). Dat zijn moeilijke teksten, vindt u niet?
Het doopwater heeft immers geen magische kracht zodat het je behouden kan? Anders zou je jan en alleman wel kunnen dopen, afgezien van bekering en geloof. Maar dat kan nooit de bedoeling zijn.
Trouwens, in beide teksten gaat het ook niet om de doop zonder meer. Bij Mark. 16: 16 is dat wel duidelijk. Daar worden geloof en hoop aan elkaar gekoppeld. Wacht eens… is dan soms de bedoeling dat God de handeling van de doop zo belangrijk vindt, dat wie gelooft zich per sè moet laten dopen om behouden te worden? Bewerkt het geloof plus de doop de behoudenis?
Maar hoe zit het dan met die vele teksten die over het behoud spreken zonder de doop te noemen? Denk eens aan het antwoord dat de apostelen gaven op de vraag van de stokbewaarder: ‘Wat moet ik doen om behouden te worden?’ Zij antwoordden hem: ‘Geloof in de Heer Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis’ (Hand. 16: 31).
Het onderricht van de Romeinen brief is toch duidelijk: Rechtvaardiging op grond van geloof zonder werken, zonder ritueel (Rom. 3: 28; 4: 3 6, 10). En Ef. 2: 8, 9 is toch ook niet mis te verstaan?
Symbool van behoud?
In dan de doop misschien een symbool van het behoud? Behoudt de doop symbolisch? Het is moeilijk vol te houden, dat dit de bedoeling van Mark. 16: 16 en 1 Petr. 3: 21 is. De eerste tekst zegt dat iemand die gelooft en gedoopt is, behouden zal worden. Hier wordt dus over geloof en doop samen gesproken en is voor een symbolische betekenis van de doop wat de behoudenis betreft geen plaats. En je moet 1 Petr. 3: 21 ook geweld aandoen om er een symbool van de behoudenis in te lezen. Er staat zonder meer dat de doop behoudt.
Een plaats van behoudenis op aarde?
Of is de betekenis van ‘behouden worden’ in deze twee teksten wat anders dan die in Hand. 16: 31 en andere plaatsen? Gaat het niet om de eeuwige behoudenis, maar om iets anders? We zouden daarbij kunnen denken aan Hand. 2: 40 waar Petrus tot de joden zegt, die door de prediking getroffen zijn: ‘Laat u redden van dit verkeerd geslacht’. Over de onbekeerde Joden zou namelijk hier op aarde het oordeel komen (vgl. 1 Thess. 2: 16).
Hoe aantrekkelijk deze verklaring ook lijkt, ze biedt voor Mark. 16: 16 en 1 Petr. 3: 21 geen oplossing. In het eerste geval gaat het namelijk wel degelijk over liet eeuwig behoud. Behouden worden en veroordeeld worden staan in Mark. 16: 16 tegenover elkaar.
En Petrus denkt bij de behoudenis niet slechts aan een gered worden van de toorn die over de Joodse natie in Palestina zou komen. De redding van de ark staat bij hem model voor de redding wat de eeuwigheid aangaat (vgl. 2 Petr. 3: 5 10).
Geloof en doop
Toch is de zin van deze teksten niet zo moeilijk, als we maar blijven bedenken dat in de Schrift geloof en doop bij elkaar horen, We hebben de vorige keer al besproken dat Mark. 16: 16 laat zien dat het uiteindelijk het geloof is dat behoudt. Er staat immers niet: ‘wie niet gelooft en niet gedoopt is’ zal veroordeeld worden’ maar: ‘Wie niet gelooft zal veroordeeld worden’ ‘ Van gelovigen verwacht de Heer echter dat ze zich laten dopen. Dat is zo vanzelfsprekend dat, v at in diepste wezen van het geloof geldt, gezegd wordt van geloof plus doop.
Als iemand op zijn sterfbed tot bekering komt, zodat er geen gelegenheid is hem te dopen, dan is hij behouden op grond van geloof. Dat is echter een uitzonderlijke situatie. Normaal is toch, dat iemand tot geloof komt en nog een kortere of langere tijd te leven heeft. Welnu, God wenst dat de innerlijke geloofsbeslissing gepaard gaat met een uiterlijke handeling de doop waardoor iemand als christen wordt gekenmerkt. De doop is dan een daad van geloof, zoals goede werken daden van het geloof zijn, zodat Jakobus zeggen kan dat we op grond van werken gerechtvaardigd worden.
Hierbij kunnen we ook Rom. 10: 10 aanhalen, waar geloof en belijdenis met elkaar verbonden zijn. We lezen daar: ‘Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis’. Welnu, de doop heeft alles te maken met belijdenis. We hebben dat al gezien bij de doop van Saulus. Tegen hem werd maar niet gezegd: ‘Laat u dopen, en uw zonden afwassen’, maar ‘Laat u dopen, en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn Naam’.
Dit vinden we in 1 Petr. 3: 21 precies zo. Er staat niet zonder meer dat de doop behoudt. Nee, Petrus heeft het over de doop als over een handeling die betekent: ‘de vraag voor God van een goed geweten’.
Door hieraan vooraf te laten gaan: ‘die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid’ voorkomt Petrus dat zijn joodse lezers de doop als een levietische wassing zouden zien. Het gaat bij de doop om een geestelijke werkelijkheid.
In de doop verkrijgt de gedoopte het behoud. En dat behoud is aangebracht door de opstanding van Jezus Christus’.
Want Hij is overgeleverd om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardiging.
Zondvloed en doop
Het verband met de zondvloed in 1 Petr. 3 is wat moeilijker vast te stellen, maar ik meen dat het hierin gelegen is:
De zondvloed betekende de ondergang van de oude wereld. Er zou niemand in deze wateren van oordeel en dood gespaard zijn als er geen ark was geweest. En hetzelfde water dat de wereld verzwolg, droeg de ark en plaatste haar op de gereinigde aarde.
Zo is het water van de doop een beeld van het oordeel en de dood. Niemand van ons zou gered worden als niet Jezus Christus door zijn dood en opstanding de ark van behoud was voor ieder die zich aan Hem toevertrouwt. Als nu iemand zich laat dopen, dan gaat hij niet ‘onbeschermd’ dit oordeel van de dood in, nee, hij doet dat in Christus. Hij pleit op Christus als ‘zijn ark’. En de opstanding bewijst dat Christus een ‘deugdelijke’ ark is. Hij is in de dood gegaan, heeft het oordeel gedragen, maar is er niet in gebleven. Nee, Hij is opgestaan.
Zo vertrouwen allen die zich laten dopen, zich wat hun behoud betreft aan Hem toe. Hun gereinigd geweten vraagt daarom. Opnieuw zien we dat de problemen wegvallen als we het geloof en de doop onafscheidelijk aan elkaar verbonden zien.
Tenslotte wil ik nog opmerken dat hoe we de tekst uit 1 Petr. 3 ook uitleggen deze uitspraak alleen zin heeft ten opzichte van mensen die bewustzijn van zonde hebben en bij wie van een goed geweten gesproken kan worden.