Jakobus 5:14
h. Als volgende tekst bekijken we Ex. 15:26 waar we de uitspraak lezen “Ik ben de Heer uw Heelmeester”. Deze belofte van de Here God wordt soms los van het verband waarin hij staat, toegepast op elke ziekte waar iemand individueel maar onder lijden kan. Men gaat er dan aan voorbij dat het een belofte is, gegeven aan het volk Israël en dat de Heer er de volgende verklaring aan vooraf heeft laten gaan: “Indien ge aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God, en doet wat recht is in zijn ogen…zal Ik u geen enkele van de kwalen opleggen, die Ik de Egyptenaren opgelegd heb” en dan volgt “want Ik de Here ben uw Heelmeester”. Deze tekst ziet m.i. niet op genezing of voorkoming van ‘gewone’ ziekten zoals verkoudheid en dergelijke. Evenmin ziet het op een ziekte waar slechts een enkele persoon aan lijdt, nee het gaat erom dat God Israël niet de kwalen van Egypte zou opleggen als ze tenminste in zijn wegen bleven wandelen..
N.B.
Over het woord ‘kwalen’ is meer te zeggen, het kan volgens sommigen beter door “ziekten” worden weergegeven. Dr. W.H. Gispen vertaalt het ook zo (Korte Verklaring, blz. 21). De Willibrord vertaling heeft dat ook en geeft in een voetnoot aan dat we bij ziekten niet moeten denken aan de plagen waarmee God de Egyptenaren sloeg, maar aan bepaalde andere ziekten. In the Bible Knowledge Commentary vermelden J. F. Hakvoord en R. B. Zuck een gelijkluidende verklaring en verwijzen naar Dt 7:15, 28:60 en 28:278 (!). De Vulgaat, een andere vertaling van Roomskatholieke zijde heeft “kwalen”. Zo ook de NBV weergave en de Naardense Bijbel. Gezien het verband lijkt mij dat de meest logische weergave. Maar al kiest men voor ziekten dan gaat het toch om ziekten die God het volk zou opleggen als ze van Hem afweken.
Als dat laatste het geval was tuchtigde de Heer het volk wel met ziekten of epidemieën, denk bijv. aan 2 Sm. 24:1 en 15.
Wat anders is dat de Heer voor ons als heelmeester wil optreden bij ziekte. We mogen Hem beslist wel als onze “heelmeester” aanroepen, maar kunnen niet op grond van Ex 15:26 claimen dat Hij in alle ziektegevallen de ziekte bij ons zal wegnemen. Als het gaat om bestraffing van God bij afwijking van de zijnen ligt het anders. Wanneer namelijk die afwijking oprecht beleden wordt mogen we ervan uitgaan dat God genezing zal schenken.
i Er zijn heel wat voorbeelden van dat God hen die zondigen tuchtigt met ziekte en dat geldt zelfs vooraanstaande personen. We zien dat bij Mirjam. Zij wordt geslagen met melaatsheid, naar na verloop van zeven dagen weer gereinigd van deze kwaal (Nm 12:10-16).
j. Iets dergelijks treft ook het hele volk tijdens de opstand van Korach, Dathan en Abiram. We lezen het verslag daarvan in Nm 16: 41-50. Zie ook Nm 21:4-9 in het geval van de gebeurtenis met de koperen slang
k. Dezelfde uitspraak als in Ex 15:26 treffen we ook aan in Dt 7:15. Daar staat: “De Here zal alle ziekten van u afwenden en geen van de boze kwalen van Egypte , die gij kent, zal Hij u opleggen, maar Hij zal die brengen over allen die u haten”. Ook hier gaat het niet om wat we “huiskwaaltjes” noemen, maar om plagen die over Israël zouden komen als het volk van de Here afweek. Verder moeten we bedenken dat het hier een van de zegeningen van het verbond betreft, dat God met het volk had gesloten (vgl. Lv 26:1-46).
l. God slaat de Filistijnen met kwalen, maar Hij geneest hen, zie 1 Sm 5 en 6. Zo verheerlijkt Hij zijn naam onder deze heidenen.
m. In 2 Sm 11 wordt een verslag gegeven van de treurige geschiedenis van David en Bathseba en van de bloedschuld die David op zich laadt door de dood van Uria. Hoe het met David gesteld was in de tijd voordat hij tot erkenning van schuld komt, lezen we in Ps 32:3,4. We gaan er namelijk van uit dat deze Psalm op die situatie bij David slaat. David erkent: ”Want zolang ik zweeg, kwijnde mijn gebeente weg…mijn merg verdroogde als in zomerse hitte”. Dit gebeurde omdat de hand van de Heer zwaar op hem drukte. God tuchtigde de koning met lichamelijk lijden terwille van diens zonde. Anderzijds zien we hier een voorbeeld van de invloed die het zieleleven op het lichaam heeft. Het betreft een psychosomatische toestand.
In dit verband wil ik even wijzen op een paar teksten uit het boek de Spreuken die aangeven dat het zieleleven zowel een positieve als een negatieve invloed op het lichaam heeft:
- wijken van het kwaad zal medicijn zijn voor uw vlees en lafenis voor uw
gebeente (3:7,8); - het acht geven op de woorden van de Heer is “leven voor wie ze vinden,
genezing voor hun ganse lichaam” (4:20-22); - een zachtmoedig hart is leven voor het vlees, maar jaloersheid is
vertering van de beenderen (14:30); - een vrolijk hart bevordert de genezing maar een verslagen geest doet
het gebeente verdorren (17:22).
Dit laatste vinden we heel duidelijk bij David. God tuchtigde David (en Bathseba) nog meer door het kind dat geboren was met een ziekte te slaan (2 Sm 12:15). Het gebed van David voorkwam niet dat het kind stierf. Hier zien we opnieuw dat de Heer ziekte kan zenden en in dit geval daardoor een kind tot zich neemt dat aan de zonde zelf part noch deel had.
n. In 2 Sm 24:1 lezen we dat de toorn van God ontbrandt tegen Israël. Satan zet dan David aan om het volk te tellen en het gevolg is dat er pest uitbreekt die de Here gezonden heeft (2 Sm 24: 15, 16). De Heer doet deze kwaal echter ook weer ophouden.
o. Koning Jerobeam van het tienstammenrijk keert zich tegen de profeet uit Juda die over het altaar te Bethel profeteerde. Jerobeam wordt daarop door God gestraft zodat hij zijn uitgestrekte arm niet meer kan terugtrekken. Op de voorbede van de profeet herstelde God zijn arm weer (1 Kn 13: 4-6).
p. Een heel merkwaardig geval is dat van Abia, de zoon van Jerobeam. Er staat in 1 Kn 14:1 dat hij ziek werd. Op zichzelf is dat geen opzienbarende gebeurtenis, maar in dit geval is het dat wel omdat het hier een jongen betreft en omdat hij aan die ziekte bezwijken zal. Nog merkwaardiger is dat er staat dat alleen hij begraven zal worden, omdat in Jerobeams huis in hem alleen iets goeds gevonden werd. De andere leden van het huis van Jerobeam zullen óf door de vogels óf door de honden gegeten worden en dus niet in een graf komen. Dat geldt als een smadelijk iets. Dat God deze jongen door de dood wegneemt is dus in feite een daad van barmhartigheid. Iets dergelijks kan ook in onze tijd voorkomen. Aan de andere kant is het een tuchtiging voor deze goddeloze koning die van het voorval met de profeet uit Juda kennelijk niets geleerd heeft.
q. Zowel Elia als Eliza hebben te maken gehad met een zoon van een vrouw die overleed, zie 1 Kn 17:17 en 2 Kn 4:18,19. Dit wordt eenvoudig meegedeeld zonder dat er over de oorzaak of de veroorzaker van de ziekte gesproken wordt. We kunnen er alleen maar van zeggen dat God deze ziekte toegelaten heeft en dat door het feit dat deze beide jongens uit de dood werden opgewekt de naam van de Here en van ieder van de beide profeten grootgemaakt is, alsook dat de beide moeders uitermate vertroost zijn en ongetwijfeld niet alleen de profeet, maar bovenal de Heer daarvoor geloofd zullen hebben.
r. In 2 Kn 1:2 staat dat Ahazia, de koning van het tienstammenrijk, door het traliehek naar beneden is gevallen en ziek werd. Zijn grote fout is dat hij geen hulp bij God zoekt (vs 16) maar bij Baâl- Zebub, de god van Ekron. Daarom krijgt hij het vonnis te horen dat hij zeker sterven zal. Hier hebben we weer met tuchtiging van Godswege te maken.
s. We weten niet waarom Naäman melaats geworden is. Er staat niet dat hij met die ziekte gestraft werd om zonde, evenmin lezen we iets van de werking van satan. Wel lezen we dat God deze generaal op wonderbaarlijke wijze genas toen deze zich zevenmaal onderdompelde in de Jordaan (2 Kn 5:14). Lk 4:27 getuigt dat er vele melaatsen in Israël waren die niet gereinigd werden, maar wel Naäman de Syriër. We mogen aannemen dat dit beschamend voor Israël moest zijn omdat kennelijk hun toestand zo was dat God onder hen niet op dezelfde wijze genezingen bewerkte. Ik denk dat dit ook onder ons kan voorkomen als we net als het volk van God destijds afwijken van de Heer.
t. Merkwaardig is ook wat we lezen aangaande Eliza. Van hem staat in 2 Kn 13:14 dat “hij ziek was aan de ziekte, waaraan hij zou sterven”. Vóór die tijd wordt hij nog door God gebruikt om een profetie uit te spreken betreffende de nederlagen die aan de koning van Syrië zouden worden toegebracht. Het gaat dus absoluut niet om een afvallige profeet die door God gestraft wordt of die in de macht van satan wordt overgegeven. De ziekte kan een gewone natuurlijke oorzaak gehad hebben. Wel is het belangrijk dat God de ziekte niet wegneemt, maar die laat doorgaan totdat Eliza sterft. Kennelijk heeft de profeet deze weg van God aanvaard en dat mogen wij in een dergelijk geval ook doen, hoewel dat niet altijd gemakkelijk is.
u. In 2 Kn 20:1 staat iets over de ziekte van koning Hizkia. Dit was een heel godvruchtige koning van Juda. Toch werd hij ten dode toe ziek. Hij was pas 39 jaar. Op zijn smeekbede kreeg hij er nog 15 levensjaren bij, een beperkt aantal jaren dus! Belangrijk is op te merken dat in dit geval een heelmiddel gebruikt werd om hem beter te maken, men moest namelijk een vijgenkoek op de zweer leggen. Ik wees daarop al in hfst 4. Het is van vijgen bekend dat zij een helende werking hebben. Het gebruik van een geneesmiddel is dus geen verboden zaak. In de oudheid en ook nu nog wel zijn er diverse geneesmiddelen uit de plantenwereld bekend. Dr. Nolle brengt in dit verband naar voren dat erg veel van onze moderne middelen uiteindelijk uit het plantenrijk afkomstig zijn. Naar zijn overtuiging en ik stem daarmee in, mag men ook technische ingrepen onder geneesmiddelen in bredere zin scharen en is er tegen het gebruik van deze “middelen” geen principieel bezwaar in te brengen. We mogen God ervoor danken dat die middelen er zijn.
v. Uit 2 Kr 16:12 wordt wel eens de conclusie getrokken dat het raadplegen van een arts of een heelmeester verkeerd zou zijn. Deze conclusie is echter onterecht. We lezen dit over Asa de koning van Juda: “Doch zelfs in zijn ziekte zocht Asa geen hulp bij de Here, maar bij de heelmeesters”. In het begin van zijn regering deed deze koning wat goed en recht was in de ogen van de Here (14:2). Helaas week hij echter later af en ging in vervulling wat in hfst 15:2 staat. In het 39ste jaar van zijn regering werd hij ziek aan zijn voeten. In die ziekte zocht hij niet de hulp van de Here, maar ging hij te rade bij de heelmeesters. Het eerste was zijn fout.
Verder is het niet ondenkbaar dat deze heelmeesters onder invloed van heidense praktijken stonden of zelfs heidenen waren (verg. 2 Kn 1:2). Hoe dan ook, men mag op grond van deze fout van Asa een bezoek aan een dokter niet afkeuren (zie hfst 4), maar het raadplegen van een arts behoort wel in afhankelijkheid van de Heer te gebeuren.
w. Heel treurig staat het met de ziekte van koning Joram van Juda. Deze goddeloze koning die getrouwd was met Attalia, de dochter van Achab, doodde al zijn broers en leidde een goddeloos leven. Daardoor werd hij door God gestraft met een ernstige ziekte, een ingewandsziekte waarbij tenslotte al zijn ingewanden naar buiten zouden komen ( 2 Kr 21:15, 19). Vreselijk! Vergelijk Hd 12:23 waar we lezen dat iets dergelijks ook koning Herodes overkwam. Deze goddeloze vorst werd geslagen door “een engel des Heren”. Het was dus een ziekte die uit Gods hand kwam.
x. Niet veel beter liep het af met Joas de koning van Juda die zo goed begon en die de Here diende zolang de priester Jojada leefde. Daarna echter ontpopte hij zich als een boze koning. Hij liet de profeet Zacharia die tegen hem profeteerde, vermoorden in de voorhof van de tempel (vgl. Mt 23:35). De Arameërs trokken tegen hem op en lieten hem, zo staat er, in een ernstig zieke toestand achter (2 Kr 24:25). Zijn dienaren vermoorden daarop de zieke koning. Kennelijk laat God zo de wraak van de Here die de zoon van Jojada over Joas had uitroepen (vs 22), in vervulling gaan.
y. Dat de Heer ziekte kan zenden in geval van afwijking zien we ook bij koning Uzzia. In het begin deed deze vorst wat recht was in de ogen van de Heer, maar toen de Heer hem machtig maakte, werd hij hoogmoedig en vermetel. Hij ging de tempel binnen om reukwerk te ontsteken en werd toen met melaatsheid geslagen (2 Kr 26:19, 20) waarop hij uit de tempel werd verdreven en hij ook zelf dit heiligdom haastig verliet.
z. In de dagen van Jehiskia vierden de Israëlieten het paasfeest terwijl ze zich niet gereinigd hadden. God slaat hen daarop met ziekte, zoals uit 2 Kr 30:19 en 20 blijkt. Maar op de voorbede van de koning schenkt God het volk weer genezing. Wat een genadig God is hij toch!