Israël en de toekomst van dat volk
Terugblik
Van ouds zijn er verschillende opvattingen over de toekomst van het volk Israël naar voren gebracht, te weten:
a. het volk Israël heeft als volk nog wel een staatkundige maar geen godsdienstige toekomst meer.
b. In de eindtijd zullen vele Joden zich bekeren en terugkeren naar Kanaän. Zij vormen daar geen geestelijk volk met tempel en verdere Joodse godsdienst. Hun toekomst wordt gerealiseerd binnen het kader van de kerk. (zo o.a. Wilh. à Brakel geb. 1635).
c. Israël heeft een toekomst buiten het kader van de Kerk. Na de opname van de gemeente neemt God de draad met Israël weer op en gaan de onvervulde profetieën van het Oude Testament alsnog letterlijk in vervulling. Dit geluid dateert van ca 1830 in Ierland en Engeland waar conferenties gehouden werden door christenen uit allerlei kerkverbanden op kasteel Powerscourt over het onderwerp welke profetieën uit het Oude Testament nog niet vervuld waren.
Indertijd heb ik in de brochure getiteld ‘Het Israelprobleem’ een vijftal gronden opgesomd, die m.i. aangeven dat Israël meer te wachten staat dan alleen een staatkundige toekomst. Ik noemde daarvoor:
- de onvoorwaardelijke beloften aan de vaderen gegeven;
- de onverbrekelijkheid van het verbond van God met het volk Israël;
- de herstelprofetieen uit de tijd van vóór de Ballingschap waarvan de vervulling onmogelijk
in de terugkeer uit Babel onder Jozua en Zerubbabel gezien kan worden; - de profetieën uit de tijd ná de ballingschap waarvan de terugkeer onder Jozua en
Zerubbabel dus niet de vervulling kan zijn; - de uitspraken van het Nieuwe Testament
Dit artikel dat zich voornamelijk bezighoudt met de toekomst van Israël laat niet toe dit verder uit te werken, men zie hiervoor genoemde brochure die helaas uitverkocht is. Misschien kom ik op deze punten nog wel eens terug in een apart artikel; maar misschien is de genoemde brochure tweedehands nog op de kop te tikken. We gaan nu verder met ons onderwerp en wel eerst met een terugblik op wat in de achter ons liggende tijd heeft plaatsgevonden.
Recente geschiedenis
In 1870-1871 vond de Duits-Franse oorlog: plaats. Na die oorlog werd de Joodse kapitein Dreyfus (1859-1935) van verraad beschuldigd. Uiteindelijk werd hij echter vrijgesproken, maar door alle commotie kwam bij de Joden het idee op van een Joodse Natie. Dit streven om een Joodse staat te stichten werd Zionisme genoemd. Vóór de Frans-Duitse oorlog was er al een zionistisch streven. In 1862 was er namelijk al een boek verschenen van een zekere Mozes Hesz getiteld ‘ Rome en Jeruzalem’. Het zionisme werd echter sterk voorgestaan door Herzl die tegenwoordig was bij de behandeling van de Dreyfus-zaak. Hij schreef o.a. een boek getiteld ‘De Joodsche Staat’ (1896). Herzl dacht daarbij niet per se aan een staat in het land Kanaän.
In 1914-1918 vond de 1e Wereldoorlog plaats . Een belangrijk gevolg van die oorlog was dat het land Palestina of Kanaän in principe vrij kwam voor het volk Israël want de Turkse heerschappij over dat land was na die oorlog voorbij. Palestina werd een mandaatgebied van Engeland. Dat betekende nog niet de oprichting van een Joodse staat, want daar waren nog allerlei verhinderingen voor, bovendien waren de Joden in het algemeen gesproken er nog niet klaar voor.
In 1940-1945 vond de 2e Wereldoorlog plaats. Het gevolg van de holocaust in Duitsland en het antisemitisme in diverse landen maakte -zoals iemand het eens heeft uitgedrukt -het volk vrij voor het land.
Kort daarop werd de staat Israël opgericht, namelijk in 1948. Vervolgens zijn er allerlei ontwikkelingen geweest zoals de oorlog met de Arabieren; de zesdaagse oorlog; de Jom Kipoeroorlog. Ondanks oorlog en oorlogsdreiging nam de bevolking in het land heel sterk toe.
Vooruit kijken
We leven nu een halve eeuw later en al die tijd fungeert het Midden-oosten als een vulkaan die op springen staat. We hebben het optreden van Saddam Hussein van Irak meegemaakt, die zich als een soort ‘Nebucadnezar de Tweede’ beschouwde. Zoals het nu lijkt is zijn rol voorgoed uitgespeeld, maar de tegenkanting van de Arabieren tegen de staat Israël is niet verdwenen, integendeel. Het probleem met de Palestijnen is levensgroot, maar als we de vraag stellen hoe het met Israël afloopt. wagen we ons niet aan een politieke prognose. Dat is totaal niet de opzet van dit artikel. De grote vraag is namelijk:Wat zegt de Schrift over de toekomst van het volk Israël? We willen vooruitkijken door de bril van de Schrift. Het is dan wel zaak er geen door ons gekleurde bril van te maken en dat is niet zo eenvoudig.
Is de terugkeer van de Joden naar het land een vervulling van de heilsprofetieën van het Oude Testament?
Voor we ons met de toekomst van Israël bezig houden moeten we evenwel eerst een ander probleem bespreken en wel of de terugkeer van de Joden naar het land en de oprichting van de staat Israël een vervulling is van de heilsprofetieën van het Oude Testament.
Voor een steeds kleiner wordend aantal orthodoxe christenen heeft wat we meegemaakt hebben niets met die profetieën te maken (zie hierboven opvatting a).
Volgens diverse – vooral evangelische – christenen hebben de gebeurtenissen van de laatste halve eeuw daar alles mee te maken. Ze zien in die gebeurtenissen absoluut de vervulling van de Oudtestamentische heilsprofetieën over de terugkeer van het volk naar het land van de vaderen.
Het moge deze laatste medegelovigen raar in de oren klinken maar wij zijn daarvan niet overtuigd. Let wel, we zeggen niet dat de terugkeer naar Palestina niets met de profetieën te maken hebben, maar ze zijn niet de vervulling van de heilsprofetieën aangaande het volk Israël. We hebben daarvoor een viertal argumenten en wel de volgende:
1) de terugkeer waarover de Bijbel spreekt wordt aangegeven als een terugkeer na de bekering van het volk. Daarvoor kan gewezen worden op de volgende schriftplaatsen: Lv 26:33-46; Dt 4:27-31; 30:6; Jr 29:11-14; Hs 3:3-5;
2) deze terugkeer betreft niet alleen de twee stammen maar ook de tien stammen die daarbij weer een geheel zullen vormen in het land, zie Js11:12; Jr 3:18; 30:3; 37:22
3) bij die terugkeer zullen de volken Israël terugbrengen in het land en Israël dienstbaar zijn, zie Js 14:1,2; 49:22,23; 60:9,10; 61:5,6;
4) deze terugkeer wordt vergeleken met de uittocht uit Egypte. De machtige hand van God zal dan worden gezien onder de volken en zijn gericht zal merkbaar zijn onder het volk zelf, want evenals in de woestijn eertijds zullen de goddelozen en weerspannigen onder Israël worden uitgeroeid (zie Ez 20:35-44).
Hoe zien we de terugkeer naar het land dan wel?
Het bovenstaande laat natuurlijk wel de vraag open hoe wij dan de terugkeer van het volk en de oprichting van de staat Israël beschouwen. Er zijn twee aspecten die we daarbij onder ogen moeten zien.
Het eerste is of er mogelijkerwijs een herstel van de Joden in ongeloof in de Schrift wordt aangegeven dat nog niet de vervulling van de heilsprofetieën inhoudt.
Het tweede aspect is of de terugkeer van de Joden in de afgelopen tijd niet een voorafgaande noodzakelijkheid is om de profetieën van Zacharia en die van het Nieuwe Testament in vervulling te doen gaan.
Wat het eerste aspect betreft wijst men wel op Jr 16:16. Vers 14 en 15 vermelden een terugkeer, maar vers 16 spreekt dan over vissers en jagers die de Heer ontbiedt om het volk op te jagen naar het land en dan gaat het niet over een heilrijke terugkeer, maar een terugkeer door het toedoen van de volken. Volgens anderen gaat vers 16 echter aan vers 14,15 vooraf en ziet dit vers op de verstrooiing van het volk die aan de terugkeer voorafgaat.
Beter is het dan ook te wijzen op Ez 37:1-14. Het gaat daar om het weer samenkomen van de dorre doodsbeenderen die het volk Israël voorstellen. Het in beweging komen en weer bij elkaar voegen is één ding (vs. 8), het brengen van de geest in hen en hen doen herleven is een tweede. Het eerste kan dan slaan op een ‘politiek’ herstel, het tweede op een ‘geestelijk’ herstel.
Het tweede aspect is duidelijker aan te geven. De profetie van Zacharia spreekt over de toestand van het volk in het land. Die toestand was en is echter verre van ideaal. Er is sprake van dat Jeruzalem een lastige steen zal zijn die alle natiën moeten tillen en van een belegering van de stad, maar ook van een goddelijke bevrijding waarbij de inwoners Hem zullen zien die ze doorstoken hebben nadat de Geest van genade en gebeden over hen is uitgestort (zie hfst 12). Als de nood op het hoogst is en de vijand de stad zal innemen zal de Heer uittrekken tot hun redding en zullen zijn voeten staan op de Olijfberg (zie hfst 14). Daarna zal een geweldige tijd voor het volk aanbreken waarbij men van jaar tot jaar naar Jeruzalem zal optrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der Heerscharen om het Loofhuttenfeest dat spreekt van de rust in het land dat God hen gegeven had, op een nieuwe wijze te vieren.
Eigenlijk is hiermee het tweede aspect voldoende belicht, maar we kunnen ook nog wijzen op profetieën uit het Nieuwe Testament die aangeven dat er een volk in het land moet zijn, willen die in vervulling gaan, denk o.a. maar aan Op 11 waar gesproken wordt over twee getuigen die in Jeruzalem optreden terwijl de stad nog door de volken vertreden wordt.
Vervolging van Israël hoe moeten we die beschouwen?
We kunnen nu overgaan tot een beknopte schets wat er met het volk zal gebeuren voordat de heilsprofetieën daadwerkelijk in vervulling gaan. Die schets begint met een treurig feit en wel dat er voor Israël nog een tijd van Grote Verdrukking zal aanbreken.
Daarover zouden we alleen maar kunnen spreken en schrijven met tranen in de ogen. Heeft het Joodse volk dan nog niet genoeg meegemaakt? De uiterst precaire vraag daarbij is waarom God dit heeft toegelaten en zal toelaten.
Op die vraag zijn heel wat ondoordachte antwoorden gegeven, die ik hier niet alle wil bespreken.
a. Ik wil er alleen op wijzen dat alles wat Israël overkomen is, ook de tucht van Godswege, bewijst dat Israël Gods volk is!! Er staat een heel belangrijke tekst in Jr 46:28 die luidt: ‘want ik zal met alle volken waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal Ik niet voorgoed afrekenen, doch Ik zal naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet vrij laten gaan’ (lees ook Jr 30:11). Een gelijksoortige uitspraak vinden we in Am 3:2;’U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden aan u bezoeken’. Een illustratie is hier dienstig. Een stel jongens treiterden een familie. Buren zeiden er wat van, maar niets hielp. Toen kwam er een man op de fiets aan die er een van de jongens tussenuit pikte, hem een draai om zijn oren gaf en hem naar huis stuurde. Toeschouwers vroegen hem: ‘Waarom pakt u die hele bende niet zo aan’? Daarop antwoordde de man, ‘deze jongen is mijn zoon, daarover heb ik wat te zeggen die anderen zijn mijn kinderen niet’. Welnu, Israël is Gods volk, zijn zoon, zie Ex 4:22. Uit dit voorbeeld mag men niet concluderen dat de volken vrijuit zullen gaan. Jr 46:28 geeft dat al enigszins aan, maar het gaat nu om Israëls toekomst.
b. Daar moet bij aangetekend worden dat Israël verkeert in de toestand waarover Hosea schrijft als hij de woorden van God aanhaalt, namelijk dat de kinderen Israëls ‘Lo Ammi’ zijn, dat is ‘niet mijn zoon’. Dat betekent niet dat God met Israël afgerekend heeft, maar dat Hij hen niet openlijk als Zijn zoon kan erkennen en openlijk voor hen in de bres treedt. We moeten namelijk onderscheid maken tussen de openlijke Godsregering en de verborgen Godsregering. In het eerste geval treedt God direct handelend op ten behoeve van zijn volk. Denk aan de bevrijding uit Egypte, denk aan de verlossingen in de tijd van de Richters, denk aan de regeringsperiode van David, enz. Daarnaast is er een verborgen Godsregering. Dan regeert God wel en is Hij met zijn volk bezig, maar Hij werkt achter de schermen. Het boek Esther geeft daar een illustratie van. Zo moeten we de terugkeer van de Joden en de oprichting van de staat Israël zien. God is aan het werk, maar Hij kiest niet openlijk voor zijn volk. Dat gebeurt pas als de Israëlieten zich tot God bekeren en dat zal in de toekomst gebeuren.
c. Een ander punt ter overweging is de activiteit van Satan. Deze grote tegenstander van God wil Diens werk te niet doen en hij heeft daarbij twee pijlen op zijn boog. Zijn ene pijl richt zich tegen ‘het Zaad van de Vrouw’ (Gn 3:15)en daarmee wordt uiteindelijk gedoeld op de Heer Jezus, op de Messias van Israël. Satan wilde Hem vernietigen. We zien dat heel sterk uitkomen in de kindermoord te Bethlehem. Herodes was het instrument waarvan satan zich bediende. Zijn opzet mislukte echter. Vervolgens richtte de duivel zich tegen Jezus van Nazareth en hij kreeg de leidslieden van de Joden en Pilatus de leider uit de volken zover dat Jezus Christus gekruisigd werd. Maar wat satans overwinning leek werd juist zijn nederlaag (zie Hb 2:14). Christus stond op uit de dood en zette zich aan de rechterhand van God en zal eenmaal terugkomen om zijn koninklijke heerschappij op aarde te vestigen.
De eerste pijl richtte zich tegen de Messias van het volk, zijn tweede pijl richt zich tegen het volk van de Messias. Satan probeert dat volk te vernietigen. Een sprekend voorbeeld is het optreden van Haman, zoals beschreven in het boek Esther. Die aanslag mislukte.
Een afgrijselijk voorbeeld is de poging van Satan het Joodse volk uit te roeien door het optreden van de Nazies tijdens de tweede wereldoorlog, de verschrikkelijke holocaust waarbij zes miljoen Joden werden uitgemoord. Het optreden van Hitler en zijn trawanten was er op gericht het Joodse volk uit te roeien en hij was ongetwijfeld een instrument in de handen van satan.
d. Diverse christenen hebben in verleden en heden het vreselijke lijden van Israël toegeschreven aan hun verwerping van Jezus Christus en haalden daarbij de woorden aan ‘Zijn bloed kome over ons en onze kinderen’. De verwerping van Christus is een vreselijk feit en de woorden van de leidslieden van het volk waren zeer ernstig. De toorn van God is daarvoor destijds over de weerspannige Joden gekomen zoals Paulus het uitdrukt: ‘Maar de toorn is over hen gekomen tot het einde toe’ (zie 1 Th 2:16b en lees dan vanaf vers 14).
Paulus spreekt over wat gebeurd is en wat zijn eindpunt vond in de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 n. Chr. Maar je mag dit niet doortrekken door de eeuwen heen zoals Chrysostomos en Luther in het verleden gedaan hebben en sommigen dat nog doen.
Daarbij moeten we bedenken dat God de zonde van een vader niet zomaar overhevelt naar zijn kinderen, lees daarvoor Ez.18 in zijn geheel! Verder moeten we bedenken dat Ex 20: 4 dat luidt dat ‘God de zonden van de vaderen bezoekt aan hun kinderen’ alleen opgaat voor de kinderen die in het voetspoor van de vaderen wandelen en op dezelfde wijze zondigen als zij. Sla hier op na Mt 23:35,36 waar we zien hoe dit beginsel in geestelijke zin werkt want de Joodse leidslieden worden medeverantwoordelijk gesteld voor het bloed van Abel want in geestelijke zin zijn ze zonen van Kaïn en handelen ze precies zoals hij deed toen hij zijn broer vermoordde, lees daarbij Hd 7:52,53.
e. Toch is er nog een ding dat we in acht moeten nemen en dat is de kwestie van het verbond dat God met Israël heeft gesloten en waar twee dingen mee verbonden waren. Aan de ene kant was er de belofte van zegen als Israël in de wegen van de Heer wandelde (zie Lv 26:1-13), aan de andere kant is er de vloek die zou volgen als het volk dat niet deed (zie Lv 26:14-46). Welnu, de zaken in deze laatste verzen opgesomd zijn over het volk gekomen en de vloek zal opgeheven worden als het volk zich tot God bekeert, zie vers 40-42 (!! ) en lees ook vers 44,45 waar staat dat God zijn verbond met het volk nooit definitief verbreken zal, maar dat Hij hen ten goede zal gedenken.
Hiermee is niet alles gezegd, er blijven nog genoeg vragen over, maar met de bovenstaande punten in ons achterhoofd kunnen we bewaard worden voor ondoordachte uitspraken.
We kunnen dan nu beginnen met na te gaan wat de Schrift over de toekomende tijd van grote verdrukking en benauwdheid zegt.
De tijd van grote verdrukking
Over die tijd is sprake – hoewel er soms andere termen voor worden gebruikt- in de volgende schriftplaatsen :
1) Js 10:22; 28: 22 In deze verzen is sprake van een verdelging in het land die vast besloten is. Deze verdelging zal niet heel Israël gelden, er blijft een rest over (zie vs. 20). Dat is een troostrijk woord, maar ook een ernstig woord: het is slechts een rest die overblijft (zie vs. 22a). Deze verdelging vindt plaats in de tijd dat de rest van Israël zich bekeert en dat wijst heen naar de eindtijd. Lees Js 28 vanaf vs 14 om hier een toelichting op te vinden;
2) Jr 30:1-11. De woorden die hier staan spreken van een keer in het lot van het volk en van uitredding van Godswege, maar dat gebeurt als er een vreselijke dag zal plaatsvinden: “want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob”. De verzen 8-11 laten zien dat dit plaatsvindt vlak voor het glorieuze herstel van Israël;
3) Dn 9:27. Dit gedeelte gaat over de laatste van de 70 weken die over het volk en de stad bestemd zijn. In die zeventigste jaarweek zal het verbond voor velen zwaar gemaakt worden. In het midden van deze ‘week’ zal in de herstelde tempel slachtoffer en spijsoffer ophouden en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen. Tot deze verwoesting is vastbesloten. In zekere zin heeft deze profetie een voorvervulling gevonden in het optreden Antiochus Epiphanes van Syrië, maar dat dit niet de definitieve vervulling is blijkt uit Mt 24:15; Mk 13:14; (verg. ook Lk 21:20-28) want de Heer Jezus kondigt die gebeurtenis als een toekomstig feit aan. Ook zijn deze woorden niet definitief vervuld toen Titus Jeruzalem innam, want de tekst in de genoemde schriftplaatsen verbindt deze gebeurtenis met de eindtijd en de komst van Jezus Christus (zie Mt 24:30,31 en Lk 21:27);
4) Dn 12:1.Dit vers onthult dat er een tijd van benauwdheid zal ontstaan zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan. Maar in die tijd zal het volk van Daniël ontkomen, namelijk zij die in het boek geschreven zijn . Lees het hele hoofdstuk om een beeld te krijgen van die bijzondere tijd;
5) Deze tijd van grote benauwdheid zal gekenmerkt worden door het optreden van de valse Messias onder Israël die tegelijkertijd de antichrist is die door de apostel Johannes wordt aangekondigd. Kenmerkend zijn de teksten die de tijdsduur van die verdrukking aangeven. Het zijn de volgende:
In Dn 7:25 wordt aangegeven dat de ‘hoorn’, dat is de valse koning, de nep-messias, de heiligen van de allerhoogste te gronde zal richten en zijn heerschappij zal uitoefenen tijd, tijden en een halve tijd.;
In Dn 9:27 wordt gesproken over een tijdsduur van een halve week. Daaronder zullen we een week van 7 jaar moeten verstaan;
In Dn 12:7 wordt net als in 7:25 gesproken over tijd, tijden en een halve tijd wanneer er een eind komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk;
In Op 11:2 wordt gezegd dat de heilige stad 42 maanden vertreden zal worden door de volken. In diezelfde tijd treden er twee getuigen op die 1260 dagen zullen profeteren. Als ze gedood worden liggen hun lichamen op de straten van de stad waar ook hun Heer gekruisigd is (vs 8). Onmiskenbaar een aanduiding voor Jeruzalem;
In Op 12:6 vinden we dezelfde aanduiding van 1260 dagen maar dan in verband met het onderhoud van de vrouw die duidelijk Israël voorstelt, want haar kind dat weggerukt wordt is de Heer Jezus. Hij is uit Israël gesproten;
In Op 12:14 treffen we weer de tijdsaanduiding van Dn 7:25 namelijk dat de vrouw onderhouden wordt in de woestijn veilig voor de slang tijd, tijden en een halve tijd;
In Op 13:5 vinden weer de vermelding van 42 maanden waarmee de vrijmacht van de draak tegen God wordt aangegeven.
De tijdsduur van de Grote Verdrukking is dus drieëneenhalf jaar;
6) Naast het optreden van de antichrist zijn er ook de omliggende volken die Israël benauwen zullen. Ik volsta met te wijzen op Zc 12-14 en Ez 20
Belangrijke uitspraken
In verband met dit ernstige toekomstaspect is het van het uiterste belang aandacht te schenken aan de volgende kenmerkende uitspraken:
Niet voorgoed afrekenen
We komen deze uitspraak tegen in diverse bijbelgedeelten die spreken over het feit dat Gods toorn het land en het volk zullen treffen. Die teksten ondersteunen wat hiervoor gezegd is over de ernstige tucht van God over Israël. Maar dan volgt de vertroostende mededeling dat God nooit voorgoed zal afrekenen met zijn volk. Dat laatste weerlegt de bewering van hen die zeggen dat Israël geestelijk gezien geen toekomst meer heeft. Zie in dit opzicht:
a) Jr 4:22-26 en let dan op de belofte van niet afrekenen in vers 28; zie verder
b) Jr 5:1-9 met de belofte van niet afrekenen in vers 10;
c) Jr 5:15-17 en de belofte in vers 18;
d) Jr 30: 7 waarop al eerder gewezen is en merk de belofte op in vers 11 en tenslotte
e) Jr 46: 27 waar sprake is van ‘het land hunner gevangenschap’ met de belofte van NIET AFREKENEN in 28.
Herstel na bekering
De Schrift spreekt terdege over een terugkeer en herstel van het volk in het land, maar dat vindt eerst plaats na de bekering van het volk. Dit richt zich tegen hen die in het politieke herstel van het volk na 1948 het goddelijk herstel menen te zien waarover de profeten gesproken hebben. Zie voor de onderbouwing van de gedachte dat er pas herstel is na bekering de volgende schriftplaatsen: Dt 4:27-31; 30:1-4; Js 1:27; 10:21,22; 59:20; Jr 3:14-18, 22; 29:14; 31:18; Hs 3:4,5; 5:15.
In lot een keer brengen
Een heel belangrijke uitspraak is de belofte van de Heer dat Hij in het lot van zijn volk een keer zal brengen. Ik wijs op de volgende teksten waar we deze uitdrukking tegenkomen: Dt 30:3, 4; Jr 29:14; 30:3,18;31:23;32:44; 33:7,11,26; Ez 39:25; Hs 6:11; Jl 3:1; Am 9:14; Zf 2:7; 3:20.
Veel van deze teksten hebben een gedeeltelijke vervulling gevonden in het verleden, maar als we ze lezen in hun verband wordt duidelijk dat ze uiteindelijk slaan op de omkeer die God in de eindtijd voor zijn volk zal bereiden. Dat geldt ook voor de teksten in de volgende perikoop.
Heil voor Sion
Als vierde opmerkelijke uitspraak valt op de regelmatig terugkerende belofte van God betreffende het heil voor Sion, voor Jeruzalem, voor het volk en voor het land. Dit heil is in het verleden en ook nu nog niet gerealiseerd. Te denken valt aan de volgende bijbelgedeelten: Js 2:1-5; 4:3,4; 9:1-6; hfst 11 geheel; 14:1,2; 19:18-25;24:23; 27:6,12,13; 29: 22-24; 30:23-26; 32:15-20; 33:17-24; hfst 35 geheel; 49:8-12,18-23;50:11; 54:3,9,10; de hoofdstukken 60-+66.
Dit zijn allemaal gedeelten uit Jesaja dat weleens het evangelie van het Oude Testament werd genoemd. Dat vooral door hen die deze heilsprofetieën op de Kerk toepasten. De beschrijvingen zijn echter zo Israëlitisch dat zo’n toepassing niet vol te houden is.
Niet alleen Jesaja heeft over het toekomstig heil van Israël gesproken, ook andere profeten hebben dat gedaan. Ik wijs op:Jr 30-+33 en let er dan op dat God in deze hoofdstukken de onverbreekbaarheid van zijn verbond met het volk vergelijkt met de verordeningen van dag en nacht, van zon en maan. Zie daarvoor Jr 31:35,36 en 33:19-26. Zie verder: Ez 36:22-38; 37:15-28; Zf 3:9-20 en Zc 14
In Mt.24:29 en Mk 13:19 wordt gesproken over de grote verdrukking in verband met het volk Israël, maar dat wil niet zeggen dat de gelovigen uit de volken met deze verdrukking niets te maken zullen hebben. Op 7:1-8 schildert ons namelijk enerzijds het verzegelen van 144.000 personen uit alle stammen van Israël, maar vers 9-16 spreken over een grote schare die niemand tellen kan uit de volken die uit de grote verdrukking komen en dus deze tijd ook hebben meegemaakt. Wie dat zijn zou een uitvoerige verhandeling vragen en dat zou mijn artikel te lang maken. Wel wil ik erop wijzen dat het in Op 7 duidelijk om twee soorten discipelen gaat zoals hierboven aangegeven. Dit bewijst dat we ons dan in de nachristelijke tijd bevinden want in deze tijd zijn er niet twee soorten, gescheiden gelovigen, maar vormen alle gelovigen of ze nu uit het volk Israël tot bekering zijn gekomen of uit de volken een ongedeelde gemeente, die het Lichaam van Jezus Christus is (zie o.a.1 Ko 12:13).
Hiermee ben ik aan het eind gekomen van dit artikel en ik hoop en bid dat het helpt om een wat duidelijker beeld te krijgen van de situatie van het volk Israël nu en in de toekomst en dat tot eer van de Heer wiens trouw aan ons, maar ook aan zijn volk Israël onverbreekbaar is.