Geven de zeven brieven van Openbaring 2 en 3 een profetische kerkgeschiedenis?
Misschien bent u vertrouwd met de gedachte dat Openbaring 2 en 3 een profetische schets geven van de kerk in haar ontwikkeling vanaf de apostolische eeuw tot op het ogenblik dat Jezus Christus weerkomt om de gelovigen in het Vaderhuis te brengen (Jh. 14:1-3). Het kan ook zijn dat deze opvatting u totaal vreemd is. In beide gevallen vragen we uw aandacht voor de volgende argumenten die voor deze beschouwing van de zeven brieven pleiten.
1) In hoofdstuk 1:3 wordt het hele boek de Openbaring profetie genoemd. Dus ook de brieven aan de zeven gemeenten dragen een profetisch karakter. Ze onderscheiden zich daardoor principiëel van de brieven aan de Romeinen, Korinthiërs, enz. Deze laatsten hebben elke gelovige in welke tijd hij ook leeft iets te zeggen Aspekten van de gemeente, zoals die in Korinthe, Thessalonika enz. voorkwamen, hebben zich de eeuwen door in de kerk voorgedaan. Dit geldt ook voor de zeven brieven. Zo kunnen kerken in zendingsgebieden het aspekt van Efeze gaan vertonen door de eerste liefde te verlaten; maakt de kerk in China een Smyrna-tijd door, enz.
Daarboven echter geven de zeven brieven profetie! Zoals de rest van de Openbaring een schets geeft van de gebeurtenissen, die achtereen- volgens in de wereld plaatsvinden om de verschijning van Jezus Christus als koning der koningen voor te bereiden, zo schetsen de zeven brieven de ontwikkeling die de kerk – als getuige van God op aarde – doormaakt vóór de Heer komt om de zijnen tot Zich te nemen (zie voor deze opname Jh. 14:1-3; 1 Th.4:15-18).
2) Uit hoofdstuk 1:11 blijkt dat de zeven brieven één geheel vormen met de Openbaring en dat dit hele boek naar elke gemeente gestuurd moest worden. Dit onderstreept het onder 1 opgemerkte. Niet elke brief apart
plus het gedeelte van hoofdstuk 4 tot en met 22 moest afzonderlijk naar elk van de zeven gemeenten verzonden worden, dan zou de eenheid verbroken zijn.
3) Er waren meer dan zeven gemeenten in de provincie Asia. In dat gebied lagen bijvoorbeeld ook Kolosse en Hiërapolis. Er is dus een zinvolle keus gedaan, waarbij het getal zeven een rol speelt. Dit getal geeft een volheid, een volkomenheid aan. Zo vormen 7 dagen één week (Gn. 1. Dat idee van kompleet zijn, is in de zeven brieven ook aanwezig; ze geven een totaalbeeld.
Maar er is meer. In de brieven van Paulus is ook sprake van de Heilige Geest, die de gelovigen tot één lichaam – de gemeente – heeft gedoopt (1 Kor. 12:11,12). Daarbij staat niet onze verantwoordelijkheid op de voorgrond, maar dat wat God van de gelovigen heeft gevormd, de nauwe verbinding met het hoofd: Christus.
In de Openbaring echter is sprake van de zeven geesten die voor zijn troon zijn (1:4b). Daarmee wordt diezelfde Heilige Geest aangeduid, maar dan in zijn zevenvoudige werking (vgl. Js. 11:2). Zo wordt ook de ene gemeente in dit boek geschilderd in het zevenvoudig aspekt, dat ze in de loop der eeuwen zou vertonen. Daarbij gaat het om haar verantwoorde- lijkheid als getuigenis van God op aarde. Dan heeft ze te luisteren naar “wat de Geest tot de gemeenten zegt” (2:7, enz.).
4) De Indeling van de Openbaring wordt door de Heer Zelf gegeven. Volgens Openb. 1:19 bestaat de hele profetie uit drie hoofddelen, te weten:
a. Wat gij gezien hebt…dat ziet op het visioen van Christus staande tussen de kandelaars (1:12-20). Zoals de priester de zevenarmige kandelaar in de tabernakel beoordeelde en waar nodig reinigde, zo beoordeelt Christus als de Priester-Rechter, en als de Zoon over zijn
huis, de toestand van de gemeente.
b. Wat is…
c. Wat hierna gebeuren zal….dat omvat de gebeurtenissen in hoofdstuk 4 tot en met 22 beschreven, waarbij hoofdstuk 4 en 5 een indeling vormen. Heel duidelijk blijkt namelijk uit hoofdstuk 4:1 dat dit derde deel daar begint. Hieruit volgt, dat met “wat is” hoofdstuk 2 en 3 bedoeld wordt.
De vraag is nu maar hoe de term “wat is” opgevat moet worden. Deze uitdrukking kan onmogelijk inhouden dat Johannes alleen een beschrijving moest geven van de toestand, die er heerste op het ogenblik dat hij schreef. De konsekwentie daarvan zou zijn, dat de zeven brieven helemaal geen profetisch karakter zouden dragen. Bovendien zou dit strijden met de inhoud van de brieven. Daarin worden namelijk toekomstige gebeurtenissen aangekondigd (2:10,22), die kennelijk binnen de periode van “wat is” vallen.
Er komt echter nog iets bij. Vanaf hoofdstuk 4 wordt aangekondigd wat er in deze wereld gaat gebeuren: “Wat hierna zal gebeuren”. Het derde deel omvat dus een profetische wereldgeschiedenis. Weliswaar gezien vanuit een bepaald gezichtspunt, maar dat verandert niets aan de zaak.
Wil men nu aan “wat is”, in kontrast met het derde deel, de betekenis toekennen van beschrijving van een toen heersende toestand, dan eist de regel van overeenkomst dat hoofdstuk 2 en 3 verslag moeten geven van de stand van zaken in de wereld op dat ogenblik. Ook met een speciale belichting, maar dat maakt geen verschil. Ieder voelt echter dat de zeven brieven onmogelijk zó zijn op te vatten. Ze spreken uitsluitend over de gemeente.
Toch moet er overeenkomst zijn tussen de beide delen. Maar deze overeenkomst is niet:
“Wat is” – de toestand in de wereld ten dage van Johannes.
“Wat hierna gebeuren zal” – het lot dat de wereld daarna treffen zal.
Er zijn er andere mogelijkheden, zoals:
“Wat is” geeft de toestand van de Kerk (in zevenvoudige schildering) ten dage van Johannes.
“Wat hierna gebeuren zal” – geeft de lotgevallen van de Kerk in de toekomst.
Maar ook dat gaat niet op. Ten eerste niet omdat hoofdstuk 2 en 3 dan niet meer onder “deze profetie” vallen. De brieven dragen dan geen profetisch karakter. Ten tweede niet omdat hoofdstuk 4 enz. geen profetische schildering van de kerk geven.
Dus blijft alleen de mogelijkheid open dat beide hoofddelen een profetische schets bevatten, respektievelijk van de Kerk en van de wereld (de laatste gezien in verband met het getuigenis dat God op aarde heeft. En het getuigenis dat God in die tijd voor Zijn naam heeft, wordt door Israël gevormd en niet door de Kerk).
Dit wordt bevestigd door de beide inleidende visioenen. Hoofdstuk 2 en 3 worden ingeleid door het visioen van Christus tussen de kandelaars. Hier gaat het dus om de verhouding van Christus tot zijn gemeente.
Hoofdstuk 4 en 5 vormen de inleiding van het zesde hoofdstuk en tonen:
a. de troon van God omringd door de regenboog. Dat slaat op de verhouding van God tot de wereld. Denk aan het verbond met Noach waarvan de regenboog het teken is.
b. Christus, de leeuw uit de stam van Juda, die recht heeft het boek met de zeven zegels te openen. Dat ziet op de rechten van Christus over de wereld en zijn verhouding tot Israël.
Sommigen vinden het misschien vreemd, dat een periode die al 19 eeuwen duurt, aangeduid wordt met de term: “Wat is”. Dat is echter niet zo vreemd als het lijkt. In het boek de Openbaring vinden we meer van zulke aanduidingen. Zo wordt God genoemd: “Hij die is, die was en die komt” (1:8).
Met het “is” wordt hier niet maar één bepaald ogenblik aangeduid, maar een tijdsduur. Hetzelfde geldt van het beest: dat was, niet is en zijn zal (17:8). Gedurende een bepaalde tijd zal dit rijk niet bestaan.
Zo is het ook met “Wat is”. Het geeft de hele periode aan waarin God lankmoedig wacht. Er vindt geen verandering van toestand plaats. God grijpt niet openlijk in. Dat gebeurt wel in de periode van “wat hierna gebeuren zal”. Dan golven de gerichten over de aarde. Dan veranderen de verhoudingen van het ene moment op het andere.
5) De identieke opbouw van de zeven brieven, bestaande uit:
a. het adres: gericht aan de engel van de gemeente.
b. de voorstelling van Christus.
c. Zijn alwetendheid: “Ik weet”.
d. het opmerken van het prijzenswaardige.
e. het konstateren van afwijking “Ik heb tegen u”.
f. de aankondiging van beloning: “Wie overwint”.
g. de oproep om te luisteren: “Wie oren heeft”.
laat zien dat deze brieven een diepere zin hebben dan de Paulinische of de apostolische brieven. Er zit “systeem” in. Dat pleit voor de reeds genoemde gedachte van een totaalbeeld.
Nu geven de meeste verklaarders toe, dat deze brieven meer willen zijn dan zeven brieven aan de toenmalige gemeenten. Er wordt, zo zegt men, mee aangeduid, dat de Kerk in de loop der eeuwen de zeven hier
gegeven aspekten: van Efeze, Smyrna, enz. zou vertonen. Men honoreert dus het profetisch karakter!
Alleen meent men dat deze aspekten zich in steeds wisselende, herha- lende volgorde voordoen. De grond voor dit laatste ontbreekt echter totaal. Als het dan toch om een schildering van toekomstige aspekten gaat
waarom zich dan niet ernstig afgevraagd of deze aspekten zich niet in tijdsvolgorde zullen voordoen?
Volgens de andere opvatting zou je de zeven brieven rustig door elkaar kunnen mengen zonder iets van de zin te missen! Men honoreert dus wel het profetisch karakter van de brieven, maar honoreert niet de door God
zelf gegeven volgorde waarin de brieven zijn geplaatst !
6) Dat de inhoud van de brieven een “morele” volgorde heeft, is duidelijk als we op de hoofdlijn letten.
Het begint met het “verlaten van de eerste liefde”, waaraan gekoppeld de waarschuwing: “Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen”.
Het eindigt met “lauwheid” en het oordeel: “Ik zal u uit mijn mond spuwen”.
Dan is, om met het woord van de Heer te spreken, het zout smakeloos en alleen geschikt om weggeworpen te worden.
Hieruit blijkt nog eens te meer, dat de Kerk of gemeente hier niet wordt gezien als het lichaam van Christus. Als zodanig is ze niet onderworpen aan het oordeel. Nee, het gaat om haar verantwoordelijkheid als
getuigenis voor God op aarde. En wat dat betreft laat de Schrift duidelijk zien dat de Kerk niet een ontwikkeling in opgaande lijn zal doormaken, maar zal degenereren, zoals alles wat God aan de mens heeft toevertrouwd door de mens niet in zijn oorspronkelijke toestand is bewaard. Vele christenen zijn in dezen erg hardleers. Ze dromen van een glorieuze toekomst voor de kerk op deze aarde. De Schrift spreekt echter anders.
Voor we daarop dieper ingaan eerst een algemene schildering van de mens:
a. Aan Adam werd de hof van Eden toevertrouwd om die te bebouwen en te bewaren, maar Adam werd ontrouw en luisterde naar de verleider.
b. Met Noach begon God opnieuw en Hij gaf hem gezag: “Wie iemands bloed vergiet, diens bloed zal vergoten worden”. De gezagsdrager lag even later dronken in zijn tent.
c. Israël werd door God uitverkoren uit de volken, maar werd al heel spoedig ontrouw aan het verbond.
d. Nauwelijks was het priesterschap ingesteld of Nadab en Abihu offerden vreemd vuur op het altaar.
e. God gaf Israël het land Palestina, ze weken echter van de Here af, waren niet tevreden met zijn regering en eisten een koning.
f. Het koningschap werd een hopeloze mislukking en tenslotte werden zowel de tien als de twee stammen weggevoerd in ballingschap.
g. Een klein gedeelte van het volk keerde uit Babel terug. Ook zij bleven echter niet trouw en uiteindelijk verwierpen ze hun Messias.
En wie is er zo dwaas om met een dergelijke schildering van de ontrouw van de mens voor ogen, te verwachten, dat het met de Kerk beter zou gaan? Dit alleen al zou ons zeer kritisch moeten doen staan tegenover alle glorieuze toekomstdromen.
Bovendien echter heeft God het verval in de christenheid duidelijk aangegeven. Ook daarvan geven we een aantal bewijzen:
a. De Here Jezus heeft gesproken over het onkruid dat onder de tarwe werd gezaaid. Daar vinden we de invloed van Satan, waardoor een “gemengd” karakter aan het koninkrijk der hemelen gegeven wordt (Mt. 13:24-30).
b. Paulus heeft aangekondigd dat na zijn vertrek wrede wolven van buitenaf de gemeente zouden aanvallen, maar ook dat er van binnen uit mannen zullen opstaan, die de schapen achter zich proberen te trekken (Hd.20)
c. In het boek de Handelingen zien we diverse vormen van kwaad de gemeente binnendringen: huichelarij (Hd. 5), naijver en twist (Hd. 6), wetticisme (Hd 15). Zolang de apostelen leefden werd dit kwaad nog beteugeld, maar toen zij wegvielen, ja zelfs bij hun leven al, stak het in allerlei vormen de kop op en overheerste hier en daar. De Korinthiërs
begonnen met partij-vorming. De Galaten gingen over tot een ander evangelie, enz.
d. Paulus verkondigt dat de “verborgenheid van de wetteloosheid” reeds in zijn dagen aanwezig was (2 Th. 2) en Johannes zegt dat de geest van de antichrist reeds rondwaarde (1 Jh.2).
e. In de gelijkenis van het zuurdeeg heeft de Heer aangekondigd dat het kwaad (zuurdeeg is altijd een beeld van het kwaad) het hele getuigenis doordringen zal ( Mt. 13:33).
f. In 1 Tim. 4 spreekt Paulus over de “laatste tijden” en geeft aan dat er afval van het geloof en leringen van de duivel gevonden zullen worden. In 2 Tim. 3 spitst hij dit toe op “de laatste dagen”. Dan zullen in de christenheid dezelfde ontzettende dingen worden gevonden die eertijds het heidendom kenmerkten (vgl. Rm.1).
g. De tweede brief van Petrus en de brief van Judas geven wel de zwartste schilderingen van wat er in de kerk zal gebeuren. Geen opgang, maar degeneratie!
h.Tenslotte heeft Paulus in Rm. 11 een duidelijke parallel getrokken tussen Israël en het getuigenis dat God nu onder de volken heeft. Zoals Israël afgesneden is van de wortel vanwege ongeloof, zo zullen de volken ook afgehouwen worden als ze niet blijven in het geloof.
En wie zou vandaag de dag nog durven beweren dat de christenheid – dat getuigenis uit de volken – bij het geloof gebleven is? Inrichtingen van de mens, ondermijning van het woord van God, goedpraten van homosexualiteit, enz., het laat duidelijk zien welke koers de kerk is opgegaan. Welnu, de zeven brieven stemmen hiermee overeen en kondigen aan dat de Kerk – als getuigenis op aarde – uit de mond van Christus gespuwd wordt. De “morele” volgorde valt niet te loochenen!
7) Het profetisch karakter van de brieven blijkt ook daaruit, dat over de komst van de Heer gesproken wordt. In het begin wordt dit in voorwaar- delijke zin gedaan: “Zo niet dan….”(2:5,16). Maar later vinden we onvoorwaardelijke aankondigingen.
Bij de eerste aankondigingen: “Zo niet, ik kom tot u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen” is blijkbaar sprake van een komen in tuchtiging. Later wordt echter duidelijk over de persoonlijke wederkomst van Christus gesproken: “houdt dat vast totdat Ik kom” (2:25; 3:11).
8) Als met Laodicea de Kerk als getuigenis voor God op aarde terzijde wordt gesteld, nadat de ware gelovigen (de gemeente naar de gedachten van God in het Vaderhuis zijn gebracht, dan brengt dat drie belangrijke konsekwenties met zich mee.
Wanneer blijkt dat deze konsekwenties door de Schrift bevestigd worden, dan zijn dit evenzoveel bewijzen voor de juistheid van deze opvatting.
De eerste konsekwentie is deze: Als er in het derde deel, dus vanaf hoofdstuk 4:1, sprake is van gelovigen op aarde, dan mogen die niet de kenmerken van de gemeente dragen. Dat houdt in:
a. ze mogen niet het lichaam van Christus vormen, waarin geen onderscheid is tussen Jood en Griek.
b. ze kunnen niet het geestelijk huis van God vormen met een “plaats” van aanbidding die niet gebonden is aan een heiligdom, een stad of een berg (denk aan Jh. 4: 19-24).
Welnu, in dit derde deel is sprake van gelovigen uit de 12 stammen van Israël en een grote schare uit de volken (Op. 7). Deze worden als twee onderscheiden groepen getekend, die een aparte positie innemen.
Dit beantwoordt dus aan punt a.
Eveneens is er sprake van Jeruzalem als heilige plaats en van de tempel aldaar die weer zijn plaats als aanbiddingscentrum inneemt (Op. 11). Dit klopt dus met het onder b gezegde.
Er zijn nog meer bevestigingen van deze konsekwenties aan te geven, maar dat zou ons hier te ver voeren. De genoemde twee zijn duidelijk genoeg.
9) Een tweede konsekwentie is, dat we in het derde deel een voorstelling mogen verwachten van de ontrouwe kerk, die als getuigenis voor God verworpen is. Ook dat wordt bevestigd. Het grote Babylon, de hoer, voldoet hieraan (Op 17)
Merk op hoe dit valse getuigenis in kontrast getekend wordt met “de bruid van het Lam” (Op. 21:9). En bedenk dat Israël, toen het afviel van God, door een overspelige vrouw wordt voorgesteld (Hs.1 en 2).
10) De derde konsekwentie houdt in dat we een beschrijving mogen verwachten, of een aanduiding, van verheerlijkte en opgewekte heiligen in de hemel. Welnu, ook dat is het geval. De 24 oudsten, gezeten op tronen,
met de overwinningskrans gekroond, met hun priesterlijke dienst, dragen de kenmerken van de opgestane en verheerlijkte gelovigen. Daarenboven zijn ze duidelijk onderscheiden van de vier levende wezens, van de
engelen en van de zielen van de ontslapenen (zie Openb. 4, 5, en 6:9 – 11)
11) Nog zijn onze argumenten niet uitgeput. Onze stelling eist namelijk dat in de geschiedenis van de Kerk, die nu achter ons ligt, zonder exegetische kronkels of verwrongen voorstellingen, het optreden van de
aspekten van Efeze, Smyrna, enz. in dezelfde volgorde aangetoond moeten kunnen worden. Dit is op frappante wijze het geval.
12)Tenslotte is er een argument dat alleen hen zal aanspreken, die reeds overtuigd zijn van de stelling dat “Wat is” een profetische schildering van de geschiedenis van de kerk geeft.
Het is namelijk zo dat het volk Israël in vele opzichten een type is van de gemeente. Zoals zij verlost werden uit Egypte, het slavenhuis, zo zijn wij verlost uit ons slavenhuis: de wereld. Zoals zij bevrijd werden voor het oordeel door te schuilen achter het bloed van het paaslam, zo zijn wij bevrijd van het gericht door het bloed van het Lam Gods. Zoals zij door de Schelfzee heentrokken om reizigers in een woestijn te worden op weg naar het beloofde land, zo zijn wij door de dood van Christus gescheiden van de wereld, pelgrims geworden op reis naar het hemels land.
Als er nu zo’n grote overeenkomst is wat de zegenrijke, de Goddelijke kant betreft, zou er dan ook geen overeenkomst zijn wat de menselijke, de verantwoordelijke kant aangaat?
Met andere woorden: vertoont de geschiedenis van Israël misschien ook de zeven kenmerken van de gemeenten Efeze, Smyrna, enz. in volgorde?
Ook dit is heel duidelijk het geval. Trouwens de heenwijzing naar Bileam (brief aan Pergamum) en naar Izebel (brief aan Tyatira) geeft dit in feite al aan.