Onder biblicisme verstaan we dat men alles wat in de bijbel staat letterlijk neemt ook dan wanneer niet een letterlijke uitleg bedoeld is.
Johannes de Heer heeft indertijd van het lezen van de Bijbel gezegd: “Lees wat er staat, neem wat er staat dan heb je wat er staat”. Hij keerde zich daarmee tegen de vrijzinnigen die een letterlijke uitleg van de Bijbel afwezen.
De uitspraak van Joh. de Heer is een goede vuistregel, maar je kunt ze niet in alle gevallen toepassen. Neem als voorbeeld Mt. 5:30 “En als uw rechterhand u een aanleiding tot vallen is, hak die af en werp die van u, want het is nuttig voor, dat één van uw leden vergaat en niet uw hele lichaam naar de hel gaat”. Ik kom daar later op terug.
Van een bijbelcursist kreeg ik destijds een aantal vragen die hierop betrekking hebben, namelijk:
(a) Moeten we alles wat in de Bijbel staat letterlijk geloven? De geschiedenis van Jona in de vis bijvoorbeeld?
(b) Wanneer moeten we een tekst letterlijk verstaan en wanneer figuurlijk of geestelijk?
(c) Vaak merk ik dat men teksten die altijd letterlijk werden genomen nu opeens vergeestelijkt.
(d) Dat is vaak het geval met ‘recht-toe-recht-aan teksten’ uit een O.T. verhaal. Het lijkt wel alsof wij God gaan vertellen wat Hij bedoelt.
(e) Velen zeggen van tekenen en wonderen die in de bijbel beschreven worden dat we die niet letterlijk moeten nemen, maar geestelijk.
Mijn antwoord op die vragen geef ik graag hier weer:
(a) We moeten onderscheid maken tussen niet geloven dat iets werkelijk gebeurd is en het niet letterlijk nemen van een bepaalde uitspraak omdat uit de Schrift blijkt dat die uitspraak niet letterlijk bedoeld is.
Als iemand het boek Jona naar het rijk van de fabels verwijst omdat hij niet wil aanvaarden dat God machtig is met Jona te handelen zoals hij volgens het boek Jona heeft gedaan, dan is dat een uiting van ongeloof. Met zo’n opvatting begeeft men zich op het terrein van de bijbelkritiek Hier hebben we niet te maken met een verschil in uitleg, maar met een verschil in bijbelopvatting. Dit is een puur vrijzinnige opvatting.
Nu zijn er uitleggers die wel de historiciteit van het boek Jona ontkennen, maar niet de morele waarde van het verhaal. Ze beschouwen het verhaal slechts als ‘de verpakking’ van een boodschap. Volgens hen gaat het alleen om die boodschap. Dit is de opvatting van de zogenaamde ‘Nieuwe Theologie’ zoals die door Kuitert c.s. is geïntroduceerd.
Met deze opvatting loopt men echter stuk op wat het Nieuwe Testament van de geschiedenis van Jona zegt.
Die geschiedenis wordt namelijk in het Nieuwe Testament door de Heer Jezus duidelijk als een waarachtig gebeurde zaak voorgesteld. Lees Mt 12:38-42. De Heiland zegt immers, dat zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zou zijn. Als je hier de letterlijkheid van het eerste loochent, loochen je ook de waarachtigheid van het tweede.
Volgens vs.41 zullen de mannen van Ninevé opstaan in het oordeel met ‘dit geslacht’ (dat zijn de Joden) en het veroordelen, want zij (de mannen van Ninevé) bekeerden zich op de prediking van Jona (zie Lk 11:30, 32). De Heer Jezus geeft dus aan dat we met geschiedenis te maken hebben of zijn het soms denkbeeldige Ninevieten die zich denkbeeldig bekeerd hebben, die straks in het oordeel tegen de Joden van toen zullen getuigen? Deze theorie is niet veel beter dan de vrijzinnige opvatting hiervoor genoemd.
(b) Of we met een letterlijke of met een figuurlijke betekenis te maken hebben, moet uit de Bijbel zelf blijken. Er zijn inderdaad teksten die niet letterlijk bedoeld zijn, maar die een geestelijke betekenis hebben. Neem als voorbeeld de tekst die ik hierboven al noemde ‘Indien uw hand of uw voet u tot zonde verleidt, houw hem af en werp hem weg…’ Die tekst betekent niet, dat als je bij het geringste er op los timmert, je dan je hand maar moet afkappen. De Bijbel schrijft ons geen zelfverminking voor. De betekenis is dat je innerlijk de dingen die je tot zonde verleiden, moet veroordelen. Je moet ermee kappen en leren – in boven – genoemd geval – je handen thuis te houden door je opvliegendheid te veroordelen.
Neem een andere uitspraak, bijv. Jh 6:27 ‘Werk niet om de spijs die vergaat, maar om de spijs die blijft tot in het eeuwige leven’. Als je letterlijk neemt wat er staat, zou dat inhouden dat we niet behoefden te werken om in ons onderhoud te voorzien, maar uit 2 Th 3:10 weten we dat als iemand niet wil werken, hij ook niet zal eten.
We moeten ons dus bij het bijbellezen afvragen of iets letterlijk bedoeld is of figuurlijk. Dat is niet een zaak van willekeur alsof wij dat wel even bepalen, maar het moet blijken uit het verband en getoetst worden aan andere uitspraken van de Schrift zoals dat hierboven gedaan werd.
Het is dus een kwestie van goede uitleg. Een ander punt is dat een tekst zowel een directe als een indirecte betekenis kan hebben. Dat is bijv. het geval met Jh 13:10. Het gaat daar over de voetwassing
In het oosten behoorde de voetwassing (of het beschikbaar stellen van water om je de voeten te wassen) bij het betoon van gastvrijheid. We lezen er in de Bijbel voor het eerst van in Gn 18:4. Door het lopen met open sandalen over de stoffige wegen werden de voeten warm, bezweet en vuil. Als je dan bij je gastheer je voeten mocht wassen of als die je de voeten liet wassen, betekende dat een “reiniging” en een “verfrissing”.
Dat gebruik heeft in de letterlijke zin voor ons geen betekenis. Wij dragen schoenen en hebben van stof dus geen last.
Toch heeft dit voorschrift ons wel wat te zeggen en dat in tweeërlei zin. Die tweeërlei betekenis blijkt al uit het feit, dat de Heiland in vers 7 zegt: “Wat Ik doe weet ge nu niet, maar ge zult het later verstaan”, terwijl Hij pal daarop zegt: “Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb” (vs12 b) en dan geeft Hij de directe verklaring erbij.
Deze eerste letterlijke bedoeling van het voorschrift is: dat wij net als de Heer elkaar moeten willen dienen. We moeten de minste willen zijn (voeten wassen was in de regel het werk van een slaaf of dienstknecht) Als de Meester zo’n geringe plaats wilde innemen ten opzichte van de Zijnen dan moeten wij bereid zijn dat ook te doen. Om het naar onze tijd toe te vertalen: als er een zuster ziek is en ze geen boodschappen kan doen,moeten wij bereid zijn om de boodschappen te halen. Als onze broeder ergens heen wil maar er niet kan komen, dan moeten wij bereid zijn hem er te brengen als we daartoe de mogelijkheid hebben. Als er een grote bijeenkomst is met een maaltijd erbij dan moeten wij bereid zijn broodjes te smeren en te beleggen, enz. Ja, de minste karweitjes moeten we voor een ander willen doen als we hem daarmee kunnen dienen .
Deze direkte les van: elkaar te willen dienen en daarin de minste te willen zijn, konden de discipelen toen al begrijpen.
De handeling van de Heer heeft echter ook een diepere symbolische of geestelijke zin en die heeft met reiniging te maken
Op die betekenis doelen de verzen 8 en 10. Daarbij hebben we aan de symbolische betekenis van water te denken. Water is een beeld van het Woord van God. Door dat Woord onder de werking van Gods Geest brengt God verloren zondaars tot wedergeboorte. Ze worden dan eens voor altijd gebaad of gereinigd en zijn in Gods oog schoon en bereid voor de eeuwigheid (zie Jh 15:3).Die wassing hoeft niet herhaald te worden. Dat bedoelde de Heer met de woorden van vers 10.
Als gelovigen wandelen we echter nog in deze wereld en worden we wat onze wandel ( ‘de voeten’) betreft verontreinigd door wat we zien en horen. Onze voeten – om in de symboliek te blijven – worden vuil en nu hebben we reiniging van de voeten nodig. Die reiniging is nodig om praktisch de gemeenschap met de Heer te bewaren (denk aan vers 8 b).
Die dienst mogen we ook aan elkaar verrichten door elkaar met het Woord van God te dienen.
Als we onze broeder zien afglijden dan zullen we hem daar in alle liefde op wijzen opdat zijn gemeenschap met de Heer niet verbroken wordt en als die verbroken is, dat ze weer hersteld wordt doordat hij zich van zijn dwaalweg bekeert.
De dubbele betekenis van de voetwassing geldt dus ook voor ons, maar dan in de zin zoals hierboven aangegeven.
Zie vooral ook Ef 5:26 waar staat dat Christus zijn gemeente steeds wast in de zin van “voetwassing”.
Het onderscheiden of iets letterlijk of figuurlijk / geestelijk bedoeld is, is niet een kwestie van bijbelopvatting, maar van uitleg van een tekst of een gedeelte van de Schrift.
Uit deze beantwoording blijkt wel dat wij de betekenis van een bijbeluitspraak moeten nagaan, maar dan aan de hand van de bijbel en niet afgaande op onze eigen ideeën, zoals het ons uitkomt.
(c) Als men teksten vergeestelijkt omdat men met de letterlijke betekenis niet uit de voeten kan, terwijl er in de tekst zelf en in de rest van de Schrift geen enkele aanleiding daartoe te vinden is, dan is dat een verlegenheidsuitleg en dus een kwalijke zaak. Als men bijv. het zalven met olie’ van Jk 5:14 alleen maar laat zien op de werking van de Geest dan is dat een ongeoorloofde vergeeste – lijking. Jakobus bedoelt daar met olie letterlijk olie zoals ook de Heer die opdracht gaf in Mk 6:13. Wat anders is de vraag of dit voorschrift voor alle gevallen van ziekte geldt. Als dat wel de bedoeling zou zijn, waarom past Paulus dit dan niet toe bij Timotheüs, Trofimus en Epafroditus die ziek waren. Dat heeft echter niets te maken met het al of niet vergeestelijken, maar met een juiste uitleg van Jk 5:13-16. Een andere zaak is dat in de zalving ook een geestelijke betekenis zit en dat kan heel wel zijn de werking van de Geest te symboliseren.
(d) Helaas komt het voor dat men ‘recht-toe-recht-aan teksten uit het Oude Testament op de meest willekeurige manier gaat vergeestelijken ten koste van de letterlijke betekenis . Dat is fout en moeten we afwijzen. Maar ook hier moet een notitie bij. Er zijn namelijk gedeelten in het OT die naast een letterlijke betekenis ook een typologische of allegorische zin hebben. Denk maar aan de verhouding van Abraham tot Hagar en Sara en de daaruit geboren kinderen Ismaël en Isaäk. Deze verhouding wordt door Paulus in Gl 4: 21-31 gezien als een illustratie van het verschil tussen wet en genade.
(e) De wonderen en tekenen die in de Bijbel staan hebben we wel degelijk letterlijk te nemen en niet door praten over ‘de bedoeling’ ze weg te cijferen. Dat men in het gewone leven soms met overeenkomsten knoeit door wat er staat te verdoezelen met de woorden ‘maar dat en dat is de bedoeling’ is helaas een feit en dat is ernstig. Zo mogen we niet met overeenkomsten en zeker ook niet met de Schrift omgaan.
Wel moeten we ons afvragen wat de bedoeling van een tekst is (zie antwoord op vraag a en b) en een goede, degelijke uitleg geven en geen uitleggingen die berusten op pure willekeur.
We moeten ons niet in de war laten brengen door elkaar tegen – sprekende verklaringen van mensen. Wel kan het voorkomen dat betrouwbare schriftuitleggers toch van mening verschillen over de uitleg van een tekst omdat die nogal moeilijk is. Denk maar eens aan Gl 2:17 of Jk 2:13. Dat heeft niet met willekeur te maken maar met het feit, dat we slechts ten dele kennen.
Het kan ook zijn dat men niet in het algemeen biblicistisch is, maar aan een bepaalde tekst of een bepaald bijbelgedeelte een biblicistische uitleg geeft. De Roomskatholieke uitleg van 1 Ko 11:24 is daarvan een voorbeeld. De uitspraak “dit is mijn lichaam” wordt de Roomse Kerk letterlijk opgevat in plaats van in de zin: “dit betekent mijn lichaam” of “dit stelt mijn lichaam voor”. Als iemand van een foto van zijn vrouw zegt: “Dit is mijn vrouw” dan is dat niet letterlijk bedoeld, dat begrijpt iedereen.
Evangelische christenen wordt heel dikwijls verweten dat ze biblicistisch zijn. Men voert dan de opvatting over het duizendjarig rijk aan, zoals die in “de vrije groepen” wordt aangehangen, en noemt die biblicistisch.
Omgekeerd achten deze groepen het een vorm van biblicisme als men verschillende teksten waarin over water gesproken wordt dit water op de doop laat slaan.
We kunnen natuurlijk niet alle vormen van biblicisme behandelen, maar het bovenstaande is voldoende om aan te geven wat met de term bedoeld is.
In het algemeen lezen we dus de Bijbel zoals het er staat, tenzij blijkt dat iets figuurlijk bedoeld is. Als de Bijbel echter iets voorstelt als een werkelijke gebeurtenis, dan hebben wij dat letterlijk te aanvaarden.