DENKWIJZEN OMTRENT GENEZING (Hfst 9)
In hoofdstuk 9 behandelt Ouweneel denkwijzen over genezing. Over blz. 309 – 312 valt weinig op te merken. Ik plaats slechts een notitie bij blz. 310 waar hij schrijft dat velen niet geloven in een genezingsbediening waarbij dit soort genezingen bewerkstelligd wordt. Zulke personen zijn er inderdaad, maar er zijn er ook die wel degelijk geloven in wonderbaarlijke genezingen in deze tijd, maar die grote twijfels hebben ten aanzien van de wonderen van de door WJO bedoelde genezingsbedienaars.
Op blz 312 haalt hij de mening aan van Peter Tan dat door radio en televisie via de satelliet miljoenen mensen tegelijkertijd door dezelfde zalving die door iemand werkt, genezen kunnen worden …of miljoenen demonen in veel verschillende naties uitgeworpen kunnen worden… Over dit ‘overbrengen’ van de dynamis hebben we het in het vorige hoofdstuk al gehad., ik acht dit onmogelijk. Hier wil ik er alleen de vraag bij stellen of er ook miljoenen of desnoods tienduizenden zo genezen zijn?
Bovendien worden bij deze opvatting de technische uitvindingen van de mens in geschakeld, maar waarom dan de gedachte dat God de medische vooruitgang gebruikt zodat wondergenezingen niet meer nodig zijn – natuurlijk daar waar die middelen verkrijgbaar zijn – als ‘ongeloof’ afgewezen (zie punt c op blz. 310).?
Op blz. 313 wordt onder a. – ‘dat alle ziekte van God komt’ – een veel te eenzijdige voorstelling van zaken gegeven, zie mijn commentaar bij par 3; met zijn kritiek op de uitspraak in punt b. dat ziekte een kruis zou zijn ben ik het – zoals eerder aangegeven – eens. Bij punt c gaat het om de uitspraak dat de genezingswonderen alleen in zeer bepaalde tijden zijn voorgekomen. In Ouweneels kritiek kan ik ten dele meegaan, maar ik wil wel opmerken dat ik de duidelijke feiten in 4.1 en 2 niet ben tegengekomen. Bij punt 3 (onder aan blz. 313 vraag ik me af of onze broeder zich wel bewust is dat zijn denksysteem (want dat komt duidelijk naar voren in hoofdstuk 8) net zo mis kan wezen als het rationalisme dat hij bekritiseert. Punt 4: en wat te denken van de techniek die genezingsbedienaars inschakelen (zie nog eens de opmerking van Peter Tan over radio, televisie en satellieten op blz 312.
In par. 9.2.2 keert WJO zich tegen extremisme in Pinksterkringen en daar merkt hij rake dingen op, maar wat de denken van zijn dynamisleer. Zit daar geen extreem aspect aan? In par 9.3.1. gaat Ouweneel genuanceerd te werk en maakt hij waardevolle opmerkingen.
Bij 9.3.2. wil ik opmerken dat in gereformeerde kring inderdaad paranormale geneeswijzen werden geaccepteerd, zoals de werkwijze van magnetiseurs. Velen in de evangelische wereld hebben dit soort geneeswijzen beslist afgewezen. WJO behandelt dit thema van paranormale geneeswijzen hier ook redelijk genuanceerd. Met par. 9.4.1. ben ik echter minder gelukkig en dat mede omdat hij daar William Branham aan het woord laat die een dwaalleer aanhangt, maar dat is niet het enige, wat Ouweneel schrijft over dat wat genezingsbedienaars meemaken als een soort hittewerking e.d is weer gebaseerd op de ervaring van anderen, een bijbelse onderbouwing mis ik, want een dergelijk tinteling wordt in het NT niet beschreven. WJO neemt deze uitspraken voor zijn rekening gezien de verschillende keren voorkomende toevoeging ‘cursivering van mij’. Ik laat ze maar voor zijn rekening. Hetzelfde geldt voor wat hij onder 9.4.2 opmerkt over de bron waaruit genezing voortkomt.
Par. 9.5.1 gaat over het ‘Vallen in de Geest’. Ouweneel begint met de zeggen dat we ons gezien het voorgaande geen zorgen hoeven te maken over bepaalde verschijnselen die zich bij de bediening voordoen. Maar ‘het voorgaande’ neemt die zorg helemaal niet weg, want we vinden daar hoofdzakelijk de mening van mensen en van WJO.
Wat op pag. 331 en 332 staat laat ik ook voor zijn rekening, behalve dat ik me afvraag wat er werkte toen de koks bij het passeren van Katryn Kuhlman plat op de grond vielen? Wat was het nut van dit verschijnsel? Werden deze mensen getroffen door de boodschap van God en had die zo’n uitwerking op hen? Kennelijk niet, het loutere voorbijgaan van Katryn Kuhlman zou dit bewerken. Moeten we dan zo maar aannemen dat het de Heilige Geest was die dit bewerkte?
Dezelfde bedenking heb ik bij wat hij opmerkt over het vallen van mensen als T.B. Joshua voorbijging. Vinden we zoiets nu in de Bijbel? Immers nee!! Wat is het nut van dit vallen? Wie wordt er door verheerlijkt? In de Bijbel lezen we beslist wel van mensen die op hun aangezicht vielen maar dan omdat ze in hun hart geraakt waren, maar niet omdat er een discipel aan hen voorbijging. In deze par. moeten we het met de ervaring van mensen doen, dat blijkt ook duidelijk uit het vervolg van pag. 332 en 333
Ten aanzien van ‘het vallen in de Geest’ wil ik graag verwijzen naar mijn website waar ik dit behandeld heb in de rubriek Artikelen Discussiërend. In 9.5.2. komt o.a. de tongentaal weer naar voren. In dat verband verwijs ik ook naar dezelfde rubriek en wel naar het artikel over ‘Tongen gewikt en gewogen’ waarin alle teksten die op dat verschijnsel betrekking hebben de revue passeren. Ten gunste van WJO moet ik opmerken dat hij een ‘brabbeltaal’ verwerpt.
In Par. 9.6.1. wordt met alle voorzichtigheid een opmerking gemaakt over parapsychologische inzichten. Ik laat die aan de beoordeling van de lezer over. Bij 9.6.2. heb ik wel een paar opmerkingen. De genoemde voorbeelden uit het Spreukenboek over een verband tussen de psyche en het lichaam zijn natuurlijk wel bekend en we kunnen er wat van leren in de praktijk. Dat geloof de genezing bevordert kunnen we wel onderschrijven evenals dat twijfel die kan bemoeilijken. Maar daarbij verwijst Ouweneel naar zijn ervaring beschreven in 8.6.2 Ik denk dat hij 8.6.3. bedoeld, maar die ervaring kan ik -zoals ik daar opmerkte – beslist niet spectaculair noemen.
Bij noot 94 op blz. 340 merkt Ouweneel op dat hij in bepaalde bedieningen gezien heeft dat mensen onder aanraking van de Geest alle kanten uitvielen. Hij gaat daar weer af op wat hij zag, het NT heeft het echter alleen over vallen op het aangezicht (!!) en dat met een heel duidelijke oorzaak. Bij par. 963 wil ik de lezer nogmaals verwijzen naar mijn website dat scheelt een uitgebreide behandeling hier.