Flitsen uit het Mattheüsevangelie
Gij zijt het zout der aarde (Matth. 5 : 13)
Na de zaligsprekingen vervolgt de Heer zijn redevoering op de berg, en richt zich met twee belangrijke uitspraken tot de discipelen, waarin Hij aangeeft welke plaats ze op aarde innemen. De eerste daarvan luidt: ‘Gij zijt het zout der aarde’.
De betekenis hiervan is ons zo al duidelijk. Zout is bederfwerend, en het maakt het eten smakelijk. Wat een mooie vergelijking is dat voor de discipelen, de volgelingen van Jezus Christus! Maar ook, wat een verantwoording legt dat op ons! Temidden van de heidense volken moest Israël als zout dienen. Maar helaas heeft Israël in zijn verantwoordelijkheid gefaald. Hoe kwam dat? In de eerste plaats hierin, dat het de verhouding tot God niet zuiver gehouden heeft.
God had met Israël een verbond gesloten. Om aan te geven dat een verbond onverbrekelijk was en zuiver bewaard moest worden, sprak men van een ‘zoutverbond’ (vergelijk Num. 18 : 19). Dezelfde gedachte treffen we aan bij het spijsoffer: ‘Gij zult het zout van het verbond uws Gods aan uw spijsoffer niet laten ontbreken’ (Lev. 2 : 13).
Israël moest God oprecht en zuiver dienen, maar dat heeft het niet gedaan. De afgodendienst van de heidenen leek hun beter en mooier toe dan de dienst van de God die hen uit Egypte had verlost. Ze vergaten om zo te spreken het zout van het verbond, en daardoor konden zij geen zout voor anderen zijn. Integendeel, het zout werd smakeloos, en God gaf Israël over aan het gericht. Jeruzalem werd verwoest, en het volk onder de heidenen verstrooid.
Met de Pinksterdag te Jeruzalem heeft God een nieuw getuigenis in de wereld opgericht : de Gemeente of Kerk. Allen die daartoe behoren, moeten in deze bedorven wereld een zout zijn. We kunnen echter alleen een zout zijn als eerst de verhouding met God gezuiverd is. Dat houdt natuurlijk in dat we werkelijk met oprecht berouw van onze zonde tot Hem gegaan zijn en Christus aanvaard hebben als onze Heiland. Maar het betekent ook, dat we na onze bekering de verhouding tot God zuiver houden, gezouten houden! Wanneer ons boze hart, onze oude, zondige natuur ons tot kwaad wil verleiden, hebben we ons voor die valse roepstemmen dood te houden en ze te oordelen.
Wanneer Satan tot ons komt met zijn verzoekingen, hebben we hem met het woord van God te weerstaan. Om met de woorden van Barnabas te spreken: we moeten met een voornemen van het hart bij de Heer blijven. (Let wel: ik spreek hier over onze verantwoordelijkheid, en niet over het werk van God in ons). Op een andere plaats zegt de Here Jezus: ‘Hebt zout in u zelf’ (Mark. 9 : 50). Als de verhouding met God zuiver is, en we als het ware van binnen ‘gezouten zijn’, dan kunnen we ook voor anderen een bron van zegen betekenen. Daarop doelt de apostel Paulus als hij zegt:
‘Uw spreken zij te allen tijde aangenaam, niet zouteloos’ (Kol. 4 : 6).
Door woord en werk moeten we laten zien, dat we met Jezus Christus verbonden zijn. Helaas komt het nog maar al te vaak voor, dat mensen die zich sieren met de naam Christen, door vuile taal anderen en zichzelf verontreinigen. En nog steeds geldt, dat waar het hart vol van is, de mond van over loopt. Wie het kwaad in zijn hart vrij laat woekeren, houdt ook zijn lippen niet meer in toom, en de weg naar verkeerde daden is dan nog maar één stap lang. En niet voor niets laat de Heiland volgen: ‘Indien nu het zout zijn kracht verliest…. deugt het nergens meer toe dan om weggeworpen en door mensen vertreden te worden.