Flitsen uit 4t Mattheüsevangeiie –
Mattheüs 5 : 17 – 20
Niet gekomen om te ontbinden
In de tijd dat de Here Jezus hier op aarde was, leefden de volken in volslagen heidendom, terwijl de Joden prat gingen op de wet die God hun door Mozes gegeven had en op de profetische geschriften, die de profeten hun hadden nagelaten. Schriftgeleerden hadden zich tot taak gesteld deze geschriften te onderzoeken, de betekenis er van na te gaan. En een groep Joden die zich farizeeën, dat is afgescheidenen noemden, beijverden zich om alle voorschriften en geboden naar de letter in praktijk te brengen. In de loop der jaren hadden allerlei rabbi’s aan deze van God gegeven geschriften nog allerlei andere bepalingen verbonden. Dat waren de overleveringen van de vaderen of van de ouden. Deze stonden haast in even hoog aanzien als de wet en de profeten zelf.
En nu kwam daar die rabbi van Nazareth optreden met zijn leer. Wat wou Hij eigenlijk? Bevatte zijn leer een uitleg van de wet en de profeten? Of was het een uitbreiding er van?
De meeste Joden volgden zijn optreden met argusogen, en ze spitsten hun oren als ze naar Hem luisterden, om Hem op een afwijkende leer te kunnen vangen. Naar hun idee wilde Hij de hele wet en profeten aan de kant zetten om zijn eigen leer ingang te doen vinden. Tegen deze argwaan richt de Heer Jezus zich met de woorden: ‘Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden, maar om te vervullen.’
Totdat alles is geschied
Heeft de Heer hiermee bedoeld dat een mens toch door het houden van de wet het leven kan verdienen en gerechtvaardigd kan worden? Zeer zeker niet, want dan zou het woord van zijn apostel, dat niemand uit werken der wet gerechtvaardigd wordt, met zijn leer strijden. Wat is dan wel de betekenis? Die blijkt uit de woorden die de Heiland laat volgen: ‘Eer de hemel en de aarde vergaan zal er niet één jota of tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.’ Het gaat dus niet alleen om de wet van de tien geboden, maar om het geheel van wet en profeten, wat voor ons het oude testament is, alles wat daarin beschreven staat, zal geschieden. En de Heer kwam om dat te voleindigen of tot vervulling te brengen. Een paar voorbeelden zullen dat duidelijk maken.
In het eerste boek van de wet, in Genesis, wordt beschreven hoe Abraham zijn zoon Izaäk gaat offeren op de berg Moria. Dat is een onmiskenbaar voorbeeld of type van het offer van Christus op Golgotha. Als Izaäk vraagt naar het lam ten brandoffer, zegt Abraham dat God zichzelf een lam ten brandoffer zal voorzien. In feite is dit een profetie van Golgotha, en Christus kwam om dit in vervulling te laten gaan. Jesaja sprak van het lam dat ter slachtbank zou gaan. Welnu, Christus zou dit lam wezen. Op Hem wezen wet en profeten, hij was de vervulling ervan.
De minste van deze geboden
Dat neemt niet weg, dat de tien geboden een onderdeel van de wet vormden, en daarop doelt toch zeker vers 19: ‘Wie dan één van de minste van deze geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het koninkrijk der hemelen’. Welnu, Christus kwam niet om de wet aan de kant te zetten. Hij kwam niet om te leren dat een mens wel mocht doodslaan, echtbreken, liegen enz. Dat is echter wat anders dan de Christen onder de wet stellen, zoals velen op grond van deze passage doen. De apostel Paulus, die ons de gedragslijn voorhoudt van hen die tot de Gemeente behoren, zegt duidelijk dat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn. Wij zijn voor de wet gedood door het geloof in het offer van Christus (lees Galaten 3 : 24 – 26). Let wel, wij zijn gedood. Het kruis betekent voor ieder die gelooft het einde, over een dode heeft de wet geen zeggingskracht. Maar de wet zelf is niet dood.
Arbeider of zoon
Veel mensen weten met die uitspraak van Paulus, dat de gelovige in Christus niet meer onder de wet is, geen raad. Voor hun gevoel betekent ‘niet onder de wet zijn’ hetzelfde als de wet mogen overtreden. Het duidelijkst kan men de bedoeling als volgt illustreren. Er is een fabriekseigenaar die voor zijn werknemers een kontrakt heeft opgemaakt van een stuk of tien geboden en verboden, waar allen zich aan te houden hebben. Iedere werknemer staat dus onder dat arbeidskontrakt. Een jonge werknemer trekt echter bijzonder de aandacht van de baas. Zijn sympathie gaat zo naar die jongeman uit, dat hij hem tot zoon aanneemt. Als de ‘aangenomen zoon’ de volgende dag op de fabriek komt, staat hij dan nog onder het arbeidskontrakt? Neen, zijn adoptie heeft hem onder dat kontrakt weggehaald.
Als nu in het arbeidskontrakt staat dat alle werknemers de machines met zorg moeten behandelen, betekent ‘het niet onder het kontrakt staan’ nu, dat de zoon ze in de soep mag laten draaien? Natuurlijk niet, hij zal dat uit liefde tot zijn vader niet doen. Maar dat is dus wel een heel ander beginsel. Vroeger mocht hij het niet omdat het arbeidskontrakt hem dat verbood, nu doet hij het niet uit liefde tot zijn pleegvader.
Letter of geest
Daar komt nog iets bij. Toen de Heer temidden van Israël optrad, leefde dat volk onder de wet. En de farizeeën vertrouwden op hun stipte wetsbetrachting. Maar dat ging bij hen niet verder dan de uiterlijke kant. En helaas is de mens maar al te erg geneigd zich te onderwerpen aan geboden, voor zover dat om uiterlijke zaken gaat. Naar de diepere zin vraagt men dan niet. En helaas is dit het beeld dat de Christenheid in het oog van de wereld heeft vertoond. Zondags tweemaal naar de kerk, en dit mag niet en dat mag niet, maar in het zakenleven moet je ze in de gaten houden, enz. Natuurlijk is dit geen eerlijke schildering. Men scheert daarbij alles over één kam. Maar helemaal ongemotiveerd is deze opvatting toch niet. In de Hervormingstiid ging men voor het geloof in Jezus Christus de brandstapel op, maar na die eerste periode verstarde het protestantisme.
Wettischgezindheid nam de overhand. En velen zitten nu nog opgesloten in dit starre wettische systeem, waarbij men van het Christendom een karikatuur maakt in plaats van een blijde gemeenschap van verloste zondaars, die leven op grond van geloof. Men stelt zich tevreden met de letter en heeft van de geest geen weet. Voor hen geldt het woord van de Heiland: ‘Als uw gerechtigheid niet overvloediger is, meer dan die van de farizeeën, zult gij het koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan!’