Mattheüs 7:12
Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet.
Bovenstaand gezegde is ontleend aan de woorden van Jezus van Nazareth, uitgesproken in de bergrede. Alleen hebben de mensen de woorden van de Heiland behoorlijk afgezwakt, want die luiden:
‘Alles nu wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus’.
Dat is positief, terwijl het afgeleide gezegde alleen een negatieve inhoud heeft. Door de profeet Jesaja houdt God zijn volk hetzelfde voor: ‘Schenk de hongerigen wat gijzelf begeert’ (Jesaja 58:10). Dat is wat anders dan negatieve neutraliteit. Het is een positief gebod en komt neer om je naaste lief te hebben als jezelf.
Nu zijn er veel mensen die deze gulden woorden als hun levensdevies hanteren. Ze geven ieder het zijne, geen hulpbehoevende klopt bij hen tevergeefs aan, zelfs zijn er die hun leven opofferen om anderen wel te doen. En toch hebben ze de betekenis van de woorden van Christus niet begrepen als ze dat alleen doen uit een soort medemenselijkheidgevoel, of om op die manier de hemel te verwerven. Niet alleen wat we doen, maar ook het motief voor onze daden is van belang.
Een discipel van Jezus Christus moet alles doen uit liefde tot zijn Heer. Omdat Christus hem heeft welgedaan, zal hij zijn naaste weldoen. Dat motief geeft aan, dat hij een discipel van Christus is. Zoals de apostel Johannes schrijft:
‘Wij hebben (Hem) lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad’ (1 Joh. 4:19).
Kennen wij dat motief? Dan moeten we eerst zijn liefde hebben ondervonden, of beter: hebben leren kennen. Waar leren we de liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is’ (Rom. 5:8).
Om oog te krijgen voor die liefde van God moet er innerlijk bij ons iets gebeuren. Er staat, dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Zolang we echter niet tot de erkenning gekomen zijn dat we zondaars zijn, zullen we geen oog hebben voor de liefde van God. Zondebesef is dan ook een eerste vereiste. Zolang iemand niet wil erkennen gezondigd te hebben en schuldig te staan voor de heilige God, zolang zal hij de liefde van God niet leren kennen, zolang zal hij ook niet in staat zijn om Christus’ wil een ander wel te doen.