Flitsen uit het Mattheüsevangelie 70
(Mattheüs 11 : 1 – 6)
Twijfel
Nadat de Heer de twaalf discipelen heeft uitgezonden komen er een paar mannen bij Hem met een boodschap. Ze zijn gezonden door Johannes de Doper. Deze “heraut van de koning” zit al tijden in de gevangenis vanwege zijn moedig getuigenis tegen koning Herodes.
Hij heeft het niet gemakkelijk, de behandeling is niet bepaald zachtzinnig. Maar dat is het ergste niet; Johannes heeft het veel moeilijker met een heel andere zaak. Hij zit met een probleem waar hij eigenlijk niet uit kan komer hoe hij ook zijn hersens pijnigt. Nu heeft hij nota bene de Verlosser aangekondigd, ja, hij heeft de Messias zelfs temidden van de volksmenigte aangewezen als de persoon die de zonde van de wereld zou wegnemen, en er verandert maar niets. In plaats van recht en gerechtigheid heerst het onrecht. Herodes, de vreemdeling, bezet onrechtmatig de heersersstoel, de zonde tiert welig aan zijn hof. Israël is nog steeds bezet gebied van de Romeinen, en hij, de voorloper van de Messias, zucht in de gevangenis. Is de heilstijd nu aangebroken of wordt het een fiasco met Jezus van Nazareth Er gebeuren dan wel wonderen en tekenen waarover in het hele land gesproken word maar waar blijft de Messiaanse heilsstaat?
Zo broeit de twijfel in het hart van Johannes en twijfel is een pijnlijke zaak. Misschien ken u die twijfel ook? Soms hoor je wel eens beweren dat twijfel en geloof broertje en zusje zijn. Men drukt het ook wel zo uit, dat niemand werkelijk gelooft als hij niet daarbij de twijfel kent. Twijfel en geloof horen echter niet bi elkaar. Twijfel is een vorm van ongeloof. Van Abraham zegt de Schrift:
“maar aan de belofte van God heeft hij niet getwijfeld door ongeloof” (Rom. 4 : 20).
Twijfel is niet uit God, geloof wel. Ze staan dan ook niet naast elkaar, maar tegenover elkaar Twijfel komt uit de koker van de Satan, die met twijfel zaaien al begonnen is in de hof va Eden: ‘Is het ook dat God gezegd heeft … Twijfel moeten we zonder meer afwijzen, en God absoluut en vol vertrouwen op “zijn woord nemen.
De boodschappers van Johannes komen met de vraag: ‘Zijt Gij het die komen zou, of hebben we een ander te verwachten?’
Het antwoord bevat alleen een verwijzing naar wat de Heer doet, en waardoor bewezen word dat Hij de beloofde Verlosser is:
“blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewek en armen ontvangen het evangelie’.
Wat er gebeurt stemt namelijk overeen met het woord van Jesaja:
“Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden, dan zal de lamme springen als een hert’ (Jes 35 : 5 en 6)
Johannes wil dat de Heer zijn kracht laat zien en het oordeel brengt over alle goddelozen; hij moet echter leren dat de Heer eerst zijn barmhartigheid openbaart en het evangelie aanbiedt. Deze tekenen van barmhartigheid zijn echter duidelijk genoeg. Daarop krijgen de boodschappers nog een persoonlijke vermaning voor Johannes mee: ‘En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt.’