Flitsen uit het Mattheüsevangelie 85
Mattheüs 12:46-50
Zijn moeder en zijn broers
Het huis waar Jezus het woord van God predikt, zit stampvol mensen. De Heer gebruikt deze goede gelegenheid om onafgebroken te spreken over de dingen die met God te maken hebben. Er is zelfs geen gelegenheid om brood te eten (verg. Marc. 3 : 20). Het belang van de ziel heeft voorrang boven de behoeften van het lichaam!
‘Maar dat is toch te gek!’ zal menigeen zeggen, ‘godsdienst is goed op zijn tijd, maar je moet het niet overdrijven.’
Wie zo spreekt weet misschien wel wat godsdienst is, maar kent niet de geestelijke nood van iemand die zichzelf verloren weet voor God vanwege zijn zonden. Die nood is veel schrijnender dan honger, en in die nood moet dus eerst voorzien worden door de prediking van de blijde boodschap.
Zelfs de verwanten van Jezus hadden hiervoor geen begrip. ‘Hij kon wel niet goed in het hoofd geworden zijn’, zeggen ze (Marc. 3 : 21). Ze zullen er dan ook eens gauw een eind aan maken, ze gaan een hartig woordje met Hem spreken en Hem desnoods met geweld meenemen.
Bij het huis aangekomen kunnen ze niet eens naar binnen vanwege de mensen. Al gauw gaat het van mond tot mond dat de moeder en de broers van Jezus buiten staan en met Hem willen spreken. Een van de luisteraars onderbreekt de Heer en vertelt wat er aan de hand is.
Wie is Mijn moeder, zuster en broeder…
In plaats van direkt naar buiten te gaan, geeft de Heer een verbijsterend antwoord, namelijk: ‘Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders?’ En dan, wijzend op zijn discipelen,
vervolgt Hij: ‘Zie, Mijn moeder en Mijn broeders.’
En tenslotte volgt de verklaring: ‘Want ieder die de wil doet van Mijn Vader die in de hemelen is, die is Mijn broeder en zuster en moeder.’
Wat heeft dit vreemde antwoord te beduiden? Wel dit, dat natuurlijke verwantschap niet hetzelfde is als geestelijke verbinding. Wil iemand met de Vader in de hemel verbonden zijn, dan moet er innerlijk iets veranderd zijn, natuurlijke verwantschap bewerkt dat niet. Als je met mensen spreekt hoor je nog wel eens de opmerking: ‘Ja, maar mijn moeder, dat was toch een echt gelovige vrouw.’ Op zichzelf is dat erg mooi voor die moeder, maar wat heb je er aan als je niet persoonlijk met Christus verbonden bent door het geloof?
Bijna iedere Nederlander heeft via ouders of voorouders binding met Christus, maar als Christus zijn eigen broeders naar het vlees niet als geestelijke broeders erkent, dacht u, dat Hij het u wel zou doen omdat u ergens nog wel een gelovig familielid weet aan te wijzen? Nee, u zult de wil van God moeten doen om met Christus verbonden te zijn voor de eeuwigheid. Dus goed en braaf leven en dan ben je klaar? Pardon, dan zullen we eerst in de bijbel moeten nagaan wat Christus met het doen van de wil van God bedoelt. Heel duidelijk is uit andere schriftplaatsen dat wij mensen niet behouden worden op grond van werken. Het eerste wat een zondaar moet doen om behouden te worden is zich bekeren en geloven in de Here Jezus Christus. De Heiland zelf heeft gezegd: ‘Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft’ (Joh. 6 : 29).
En de grote vraag is of u dit “werk” heeft verricht.