Ter wille van Mijn naam
(Matth. 19:27-30)
Een rijke jongeman is bij Jezus gekomen met de vraag hoe hij het eeuwig leven moest verwerven. Hij wil echter zijn rijkdom niet opgeven om Jezus te volgen en keert naar zijn bezittingen terug.
Een van de discipelen, Petrus, kijkt hem als het ware na en wendt zich dan naar de Heer met de vraag: ‘Zie, wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd; wat zal dan ons deel worden?’
Petrus wil nu toch wel eens weten waar hij aan toe is. Het is zo’n echt menselijke vraag. De Heer verwijt Petrus echter niets, maar gaat positief op zijn vraag in.
Eenmaal zal er het grote herstel komen, dan zal niet meer de zonde op aarde heersen, maar de gerechtigheid. Dat gebeurt als God de vervallen hut van David opricht en de Messias, Jezus Christus, zijn heerschappij zal aanvaarden. De Heiland noemt dat hier “de wedergeboorte”; op ’n andere plaats wordt gesproken over “het herstel van alle dingen”. Welnu, in die tijd zullen de discipelen hun loon ontvangen en met Christus heersen over Israël, dat hersteld zal worden in zijn land.
Elke opoffering zal worden beloond, maar dan moet het wel een opoffering zijn ter wille van de naam van Christus. En dan wel ter wille van de Christus der Schriften.
Heel wat mensen hebben zich grote opofferingen getroost, en hun daden zijn als monumenten in de geschiedenis blijven bestaan. De vraag is echter of het gedaan is uit liefde tot de Heiland Jezus Christus. Slechts dan heeft het waarde en “zal het blijven bestaan”.