Op het plein voor het station smakte een wielrijdster zomaar tegen de grond. Het leek er even op, dat ze was aangereden door een auto, maar dat bleek toch niet het geval te zijn. Met een van pijn vertrokken gezicht krabbelde ze overeind. Toen ze haar fiets probeerde op te tillen, hield ze het stuur in haar hand en gleed het frame met de wielen op de straat. Een dwaas gezicht die jonge vrouw met het stuur in haar hand. Een inmiddels toegeschoten automobilist greep de fiets om hem van de weg af te halen, toen hij hem optilde gleed het voorwiel met de vork uit de framehuls en kletterde op de grond. De man pakte met zijn andere hand het wiel en zette de spullen op het troittoir, waar de jongedame al hinkend was aangeland. Een automobilist met een busje bood aan haar met de brokstukken van haar fiets thuis te brengen en ze nam dat aanbod dankbaar aan.
Maar wat was er nu eigenlijk gebeurd? De fiets zag er nog zo goed uit van buiten… goed in de lak, helemaal niet een ouwe kar, die van ellende uit elkaar gevallen was. De kwestie was deze: het bovenste deel van de voorvork, dat in de framehuls stak, was gebroken. Niet doorgeroest of zo, maar kennelijk door metaalvermoeidheid of door een fabrieksfout. In ieder geval zag het karretje er van buiten goed uit, maar van binnen deugde het niet.
Het is vervelend het te moeten zeggen en het kan iemand misschien ook wel irriteren dat ik het zeg, maar met de mens is het precies zo als met die fiets. Van buiten oké, maar van binnen deugt hij niet.
Kijk je naar het lichaam van de mens dan moet je je verbazen hoe kunstig het is samengesteld. Neem het oog, er is geen fototoestel of filmapparaat dat er aan tippen kan. Zo kan geen enkele geluidsontvanger het oor evenaren. Met de rest van de menselijke organen is het precies zo. Alles wat de mens uitvindt en construeert is er niet mee te vergelijken.
En toch… innerlijk is er wat mis. Met die opmerking doel ik niet op de inwendige organen van het menselijk lichaam, maar op de menselijke persoonlijkheid, op het “ik” van de mens. De Bijbel spreekt in dat geval over het “hart”en duidt daarmee ons innerlijk aan waardoor onze handelingen beheerst worden. Wel, volgens de Bijbel komen uit het hart van de mens allerlei slechte dingen voort. Egoïsme beheerst ons, eerzucht speelt een rol, ondankbaarheid, geldzucht en vijandschap heersen er. Hoererij, overspel, Godslastering, moord en doodslag vinden in het hart hun oorsprong. De Bijbel zegt het… de krant toont het… en als ons geweten nog een beetje werkt dan stemt het dat toe.
“Maar hoe komt dat dan…”, zult u zeggen. Volgens de Bijbel heeft God de mensen toch geschapen… heeft Hij dan een constructiefout begaan?” Nee, de Bijbel zegt heel duidelijk, dat God de mens goed geschapen heeft. De oorzaak ligt in het feit dat we van God zijn afgeweken. We zijn in opstand gekomen tegen onze Schepper. In Genesis 3 kunt u lezen hoe dat in zijn werk is gegaan. Nu kunnen we daar allerlei vragen over stellen, zoals “waarom heeft God de val van de mens dan toegelaten?”, maar daar komen we geen stap verder mee.
De juffrouw op het stationsplein kon zich ook wel blijven afvragen hoe het nou gekomen was dat die vork brak. Als ze op het antwoord zou moeten wachten stond ze er misschien nu nog. Nee, ze moest geholpen worden en de fiets moest gemaakt. Voor haar was er hulp en voor de mens is die er eveneens.
Dezelfde God, die zo’n scherp vonnis over de mens velt, wil ons helpen. Hij heeft dat bewezen door Zijn Zoon, Jezus Christus, te zenden en te laten sterven op het kruis van Golgotha. God biedt nu elk mens vergeving aan, stelt hem een gelukkig leven beschikbaar en een hemelse heerlijkheid in het vooruitzicht.
Om er deel aan te hebben moet er wel wat gebeuren. Erkenning van onze zonden is nodig, berouw over wat we verkeerd gedaan hebben! En dan: geloof in de Here Jezus Christus als Degene die voor ons in de dood wilde gaan en onze zonden wilde dragen. Voor allen die dat doen geldt het woord van Johannes 1 vers 12:
“Allen die Hem aangenomen hebben hun heeft hij de macht gegeven om kinderen Gods te worden”.