Zoals eerder gezegd bestaat de Bijbel uit 66 boeken, waarvan Het Oude Testament er 39 en Het Nieuwe Testament er 27 bevat. Met het oog op deze veelheid van boeken spreken we over “de Schriften” of ook over de heilige Schriften”. Deze vele geschriften vormen echter een eenheid en met het oog daarop wordt de uitdrukking “de Schrift” of “de heilige Schrift gebruikt.
Bij de term “Schriften” denken we er ook aan dat God diverse mensen met elk hun eigen persoonlijkheid gebruikt heeft om Zijn woord bekend te maken. De term “Schrift” houdt in, dat er uiteindelijk maar één Auteur is, namelijk de Heilige Geest, die de verschillende schrijvers gedreven heeft tot en geleid heeft bij het schrijven.
Wat het gebruik van de term “Schrift” betreft moeten we een viertal gevallen onderscheiden:
a. Met “schrift” kan gedoeld worden op een brief die door een of andere persoon is opgesteld en die in een bijbelboek een plaats gekregen heeft. Ze is er in Jesaja 38:9 sprake van “het schrift van Hiskia”. De Statenvertaling geeft deze tekst zo weer en schrijft schrift met een kleine letter, omdat het hier niet om “de Schrift”, dat wil zeggen het geheel van de bijbelboeken gaat. De Nieuwe Vertaling gebruikt in dit geval het woord “Geschrift”, dat duidelijker de bedoeling weergeeft.
b. In de tweede plaats wordt in de Statenvertaling het woord Schrift gebruikt om er een enkele tekst uit de Bijbel mee aan te geven. De Nieuwe Vertaling schrijft dan “schriftwoord”. Zo lezen we in Marc. 12:10: ‘Hebt gij ook dit schriftwoord niet gelezen (Statenvertaling: deze Schrift). De steen die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden, van de here is dit geschied en het is wonderlijk in onze ogen”. Met de afgekeurde steen doelt de Here Jezus op Zichzelf. De Joden zouden Hem verwerpen, maar God maakte Hem tot hoeksteen van de Kerk of Gemeente.
c. Soms wordt er over de Schrift gesproken als er aan een getuigenis gedacht wordt, dat wat zijn strekking betreft in het Oude Testament te vinden is, maar er niet letterlijk in vermeld staat. In dat geval wordt er geen tekst geciteerd. Zo lezen we in het Evangelie naar Joh. 17:12: “Niemand uit hen is verloren gegaan dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd”.
En in Joh. 20:9 lezen we aangaande de discipelen: “want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan”.
De eerste van deze twee teksten ziet op het verraad en de ondergang van Judas. In de Psalmen is aangegeven, dat een van de volgelingen van Christus Hem verraden zou en dat deze uit zijn “ambt” ontheven zou worden (zie Psalm 41:10; 69; 23-29; 109:8). Het tweede is te vinden in Jesaja 53:9-12; Psalm 16:10.
Een andere keer staat het getuigenis wel letterlijk in het Oude Testament en wordt de tekst geciteerd. Zo lezen we in 1 Tim. 5:18: “Immers de Schrift zegt: Gij zult een dorsende os niet muilbanden”. Dit is namelijk een aanhaling uit Deut. 25:4.
In de hiergenoemde gevallen zouden wij het woord Schrift door “Bijbel” of iets juister door “Het Oude Testament” kunnen vervangen. Nog sterker is dat bij de onder d. te noemen gevallen.
d. als nadere uitwerking van c. kan gewezen worden op de gevallen, dat de gedachte aan een bepaald getuigenis of een bepaalde tekst uit de Bijbel naar de achtergrond verdwijnt en de nadruk volledig op het gehele getuigenis van de Schrift komt te liggen. Zo lezen we in Joh. 2:22 van de volgelingen van Jezus Christus: “en zij geloofden de Schrift en het woord dat Jezus gesproken had”.
Naar aanleiding van deze tekst wil ik dit artikeltje besluiten met de volgende opmerking: Het gaat in het christendom niet om het geloof in een god of een Christus van wie we onszelf een voorstelling hebben gemaakt, nee het gaat om de God, die Zich door de Schrift aan ons openbaart en het gaat om de Christus der Schriften. Het geloof in God en in Christus kan nooit losgemaakt worden van het geloof in de Schrift.