We hebben gezien, dat het zelfgetuigenis van de Schrift pas goed waarde krijgt voor ieder, die door de boodschap van de Bijbel tot geloof in God en in Jezus Christus gekomen is.
Een ongelovige kun je niet iets “vanuit de Schrift bewijzen”, je kunt dat wel voor iemand die de Schrift aanneemt als het Woord van God. We zien dan ook heel duidelijk een verschil in het optreden van de apostel Paulus in de synagoge te Antiochië en zijn optreden op de Areopagus te Athene.
In de synagoge spreekt hij voor Joden, die het Oude Testament hebben en dat als het Woord van God aanvaarden. Zijn toespraak bevat vijf aanhalingen uit het Oude Testament, en het hele betoog is op Joden afgestemd. Leest u Handelingen 13 er maar eens op na. Hoe anders is dat met zijn toespraak op de Areopagus. Hij heeft daar een heidens publiek voor zich en in zijn prediking haalt hij geen enkel Schriftwoord aan. Toch is zijn prediking voluit bijbels. Het “bewijzen” met bijbelcitaten ontbreekt echter.
Er is nog een aanmerkelijk verschil tussen deze beide toespraken van de apostel. In de synagoge te Antiochië gaat Paulus niet spreken over God als Schepper en Onderhouder van de schepping. Dat was helemaal niet nodig. Deze mensen geloofden in God. Paulus kon uitgaande daarvan spreken over de plaats die God aan Abraham, Izak en Jacob en hun nageslacht gegeven heeft. En na deze inleiding verkondigt hij hun Jezus Christus als de van God gezonden “Messias” (Gezalfde), de Verlosser. Daarbij bewijst hij dat de voorzeggingen van het Oude Testament aangaande de Messias in Jezus Christus zijn vervuld.
Zo kon hij echter niet spreken tot de Grieken te Athene. Dat zou geen enkele zin gehad hebben. Die mensen zouden gezegd hebben: “Waar heb je het eigenlijk over? De “vaderen”… wie zijn dat? Samuël? Nooit van gehoord!” Met deze afgodendienaars moest de apostel over God spreken. Ze moesten eerst God leren kennen. Hij getuigd dus van God de Schepper; God de Onderhouder van alles wat Hij geschapen heeft; God de Regeerder; God, die mensen wil redden en die ze daartoe oproept zich te bekeren en hij getuigt van God de Rechter, die door Jezus Christus de wereld zal oordelen. (Zie Hand. 17:24-25, 30-31).
Van dit verschil in aanpak kunnen we heel wat leren, ook wat ons werk met dit evangelisatieblad betreft. We trachten namelijk kerkelijken en onkerkelijken aan te spreken. Dat vereist echter hetzelfde verschil in aanpak als we hierboven bij Paulus zagen.
Een kerkelijk iemand kun je vanuit de Schrift bewijzen dat onze redding enkel gegrond is op geloof en niet op werken. Een onkerkelijke moet je eerst spreken over het geloof in God en hem de vraag voorleggen of hij God, zijn Schepper, wel eert en dankt (zie Rom. 1:18-21). We zijn ons bewust dat dit verschil in benadering niet altijd even duidelijk in de artikelen naar voren komt, maar we streven er wel naar.