De chef van het warenhuis boog zich over de toonbank heen. Hij wou een papiertje pakken om mijn adres op te schrijven. Doordat hij niet goed uitkeek stootte hij een grote bus met sierspijkers van de toonbank. De jongen, die de kassa bediende, stond in één klap in de spijkers. Had de chef nu maar zijn excuses aangeboden en toen gevraagd of de jongen de spijkers zou willen opruimen dan was er niets aan de hand geweest. Dat deed hij echter niet. Hij grapte: ‘Daar kun je een mooie spijkerbroek van maken!’ en zijn houding liet wel uitkomen, dat hij verwachtte dat de bediende de spijkers bij elkaar zou vegen. Die mompelde verongelijkt, dat hij niet voor die rommel gezorgd had.
Je voelde wat spanning ontstaan. Maar de jongen bleek toch wel bereid de spijkers op te rapen. Had de chef nu verder maar zijn mond gehouden; hij begon de jongen echter verwijten te maken over zijn slordigheid, dat hij zoveel rommel op zijn toonbank had staan. Op het laatst kreeg de jongen dus de schuld, dat hij, de chef, de bus met spijkers omgestoten had. Het was natuurlijk kleinzielig om zo de schuld op een ander te schuiven. Nu wil ik die chef niet te erg blameren, want laten we maar eerlijk zijn, in dergelijke omstandigheden zijn we allemaal geneigd de schuld op een ander te schuiven. Ik vermeld dit voorvalletje dan ook alleen als een illustratie. En wel als een illustratie van het feit, dat God geen woord teveel zegt over ons als Hij getuigt dat er niemand goed is, dat we allemaal zondaars zijn.
De chef, waarover ik het hierboven had, zal best wel een eerlijke man zijn. Geen dief, geen leugenaar, geen lasteraar. Misschien heeft hij ook wel een goed gezin en staat hij in de straat waar hij woont goed bekend. Best mogelijk, maar daar bij de toonbank liet hij iets van zijn innerlijk zien en ging hij in de fout. Het gaat er nu niet om of dat een grote of een kleine fout was: ’t was fout en die fout toonde iets van zijn innerlijk. Zoals onze fouten, die misschien op een ander vlak liggen, iets tonen van ons innerlijk.
Als we echt eerlijk zijn ten opzichte van onszelf zullen we moeten erkennen, dat dat innerlijk, ons hart, niet deugt.
En God weet dat nog veel beter dan wijzelf. Hij heeft dan ook de noodzaak gezien om zijn Zoon voor ons te zenden, opdat Die onze schuld zou uitdelgen door voor ons te sterven op het kruis van Golgotha.
Van harte hoop ik, dat u ook de noodzaak daarvan zult inzien. Wij staan als mensen schuldig tegenover elkaar, maar het allermeest tegenover God. We dienen Hem niet, we eren Hem niet, we leven voor onszelf alsof wij mensen autonome, zelfstandige wezens zijn, die met geen Hogere Macht te maken hebben. Die houding komt voort uit een eigengereid, eigenzinnig, zelfvoldaan innerlijk. En de oproep van de Bijbel, dat we ons moeten bekeren tot God, is dan ook zeer terecht en hopelijk zult u dat willen inzien. Al is het alleen maar door zo’n onbenullig, maar juist zo’n sprekend voorvalletje van schuld afwentelen op een ander.