Vele jaren terug lag in een van de schone dalen in het Alpengebied onder de schaduw van de met sneeuw bedekte toppen, de welvarende stad Pleurs. De winter was lang en koud geweest, maar nu scheen zijn macht gebroken. De voortekenen van de naderende lente waren reeds op te merken, maar daarmee ook het gevaar dat de grote sneeuwmassa’s op de bergen in beweging konden komen, om dan dood en verderf in de dalen te brengen. Doch de bewoners leefden onbezorgd verder. Op zekere nacht echter hoorde een inwoner van de genoemde stad een noodlottig geraas, de zekere aankondiging van een zich neerstortende sneeuwmassa.
Snel wekte hij zijn dochter, met wie hij samenwoonde. Zo goed en kwaad als dit nog ging kleedden zij zich aan en vluchtten voor het gevaar, om buiten de stad een schuilplaats te vinden. Maar tijdens de vlucht dacht de jonge dochter aan allerlei versierselen, die ze achter gelaten had en tegen de waarschuwingen van haar vader in, ging zij nog terug om deze te halen. De vader ijlde verder en bereikte nog tijdig een schuilplaats, doch zijn dochter kwam niet terug. Met haar goud en zilver greep haar de ‘witte dood”; geen schatten die haar nu konden redden.
Lezer! het oordeel dreigt, maar de van God gegeven schuilplaats is de Heiland jezus Christus en daarvan geldt:
‘Vlucht tijdig dan tot Jezus heen!
Een and’re schuilplaats is er geen’.
Want wat zou het de mens helpen als hij de hele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel?