001b Welke veranderingen hebben zich in Nederland voorgedaan?

Inleiding

Op de vraag wanneer ‘de vergadering van gelovigen’ is ontstaan zou je (wat overdreven) principieel kunnen antwoorden: dat dat is gebeurd in de tijd waarover het boek Handelingen spreekt. Toen begonnen namelijk gelovigen te vergaderen in de naam van Jezus Christus. In deze samenkomsten kwamen de kenmerken van de Gemeente van Jezus Christus (tegenwoordig meestal ‘de Kerk genoemd’) openbaar. Deze kenmerken zijn o.a. verbonden zijn met de volgende ‘beelden’ die de Schrift gebruikt om de Gemeente aan te duiden, te weten: Het lichaam van Christus; Het huis van God en De familie van God: Die kenmerken geeft het volgende overzichtje weer:

Bij het Lichaam hoort vasthouden aan het enige Hoofd, Jezus Christus (Ko 2: 19); bewaren van de eenheid (Ef. 4:1-6; Kol. 3:15); ontplooien van de vrije werking van de gaven tot stichting (Rom. 12:3-8; 1 Kor. 12:12-26; 1 Kor. 14)).
Bij het Huis hoort bouwen met goed materiaal en samenwerken met elkaar (1 Kor. 3:10-15); uitoefenen van algemeen priesterschap(1 Petr. 2:4-10); toezicht en herderlijke zorg (1 Tim. 3:1-7; 1 Petr. 5:1-4; Hand. 20:28-32) rekening houden met de heiligheid door gezonde tuchtuitoefening te weten door vermaning, bestraffing… tekenen, en in uiterste geval door ‘uitsluiting’ (1 Kor. 5).
Bij de familie hoort liefde in onderlinge omgang (1 Joh. vs. 4:7-11) en geestelijke groei (1 Joh. 2:12-14).

Ontstaan

Met het bovenstaand is echter in feite geen antwoord gegeven op dat wat met de vraag bedoeld is, namelijk wanneer praktisch gezien de vergaderingen van gelovigen zoals men die nu kent, zijn ontstaan. Wel dat laatste is gebeurd rondweg 1826-1830 en wel in Ierland en Zuid-Engeland.De beweging breidde zich van daar als een olievlek uit over Engeland, Europa, Amerika, de landen in het nabije en in het verre oosten. Helaas deed zich in 1848 een scheuring voor door ongeduld en haast bij de een en aarzeling en gebrek aan doortastendheid bij de ander. Sinds die tijd spreken we van gesloten en open vergaderingen. In beide groepen hebben zich diverse verschuivingen voorgedaan, maar in dit artikel gaat het om de verschuivingen in de gesloten kringen zoals die zich sinds ca 1990 hebben voorgedaan en wel bijzonder in Nederland maar vandaar verspreid in andere landen.

Veranderingen

Over deze veranderingen in het ‘vergaderingsleven’ willen we het hebben Sommigen zijn over die veranderingen enthousiast, anderen maken zich er zorgen over en er zijn er zelfs die zich afgescheiden hebben omdat zij menen dat het beginsel van vergaderen is opgegeven. Het lijkt me goed toe om na te gaan wat er nu veranderd is en of deze veranderingen van principiële aard zijn.

Verandering 1 Het doorelkaar gaan zitten van broeders en zusters

Als eerste mag wel genoemd worden dat broeders en zusters in veel vergaderingen door elkaar zijn gaan zitten. Traditiegetrouw zaten in vrijwel alle vergaderingen in Nederland de broeders en de zusters gescheiden in twee vakken in het lokaal. Het kwam niet voor dat een zuster in de broederafdeling plaats nam of andersom dat een broeder bij de zusters ging zitten, tenzij bij hoge uitzondering. Deze traditie is in de laatste jaren doorbroken. Hoewel die verandering niets met een vergaderingsprincipe te maken heeft, heeft het in diverse vergaderingen wel tot moeilijkheden geleid. Men wierp soms op dat dit ertoe kon leiden dat een zuster haar man een lied zou kunnen voorhouden met de bedoeling dat hij dat zou opgeven. Ook hoorde ik eens het argument dat door het apart zitten juist de onderdanige plaats van de zusters goed uitkwam. Dit zijn wat we noemen ‘oneigenlijke argumenten’. Deze zaak speelde (en speelt) trouwens in Engeland helemaal geen rol, want daar zat men, zover ik weet, als broeders en zusters altijd al door elkaar. Wat de reden ook mag zijn voor deze verandering een principiële kwestie is het niet.

Verandering 2 In verschillende vergaderingen werd – vooral door jongeren – gevraagd of men niet wat meer eigentijdse liederen kon zingen.

Vroeger werd er alleen gezongen uit de bundel Geestelijke Liederen. Veranderingen in deze bundel werden landelijk ingevoerd (al dan niet met inspraak vanuit het land) en de bundel was bij de ‘vergaderingsuitgever’ verkrijgbaar. Dit systeem had voor, dat men overal dezelfde liederen zong of in ieder geval kon zingen. Het nadeel was echter dat ‘onze’ bundel niet of eenzijdig ‘meegroeide’ met de ontwikkelingen die zich in de ‘zangwereld’ voordeden. Het systeem werkte namelijk uiterst traag en zeer eenzijdig. Een bepaald genre liederen werd wel (enthousiast) thuis gezongen, maar niet in de ‘vergadering’. Denk aan liederen uit de bundel van Johan de Heer. Als daaruit eens een lied werd opgegeven, ging dat met de (voorzichtige) vraag gepaard ‘of dat lied misschien ook gezongen kon/mocht worden’. Met deze traditie is nu in veel vergaderingen gekapt. Op het ogenblik worden in verschillende plaatsen naast ‘Geestelijke Liederen’ andere bestaande bundels gebruikt of eigen bundels samengesteld. Hier zitten voordelige kanten aan, maar er kunnen ook wel een paar nadelige effecten gesignaleerd worden. Maar uiteindelijk hebben we ook hier niet met een vergaderingsbeginsel te maken.

Verandering 3. Muzikale begeleiding

Al jaren werd in de vergaderingen de vraag gesteld waarom we geen muzikale begeleiding hadden bij het zingen. Door een enkeling werd daarop naar voren gebracht dat: a. de muziek bij Jubal vandaan kwam en dat was een afstammeling van Kaïn en de vader van het werelds vermaak. Een meer zinnig argument was dat b. onze dienst geestelijk is en muziek geen geestelijke funktie heeft. Ook merkte men op dat in het NT geen enkele aanwijzing over muziek in de dienst van de gemeente te vinden is. Als praktisch argument voerde men aan dat c. het zingen er niet mooier op wordt en de kans bestaat dat de gemeente zich laat meeslepen en/of overheersen door de muziek, als ook dat d. men zich in het muziek maken zou kunnen uitleven. Tenslotte brachtÊmen ook als bezwaar naar voren dat e. de muzikale begeleiders hun aandacht niet kunnen hebben bij de inhoud van de liederen.

Degenen die argument a hanteren, gooien de geloofwaardigheid ervan te grabbel want ze kamperen in de ’tenten’ van Jabal en verplaatsen zich in het ‘smeedwerk’ van Tubal-Kaïn. Bovendien zien we dat in de dienst van Israël muziekinstrumenten gebruikt werden. Deze tegenwerping, samen met argument b wordt ook weerlegd door Psalm 150 waar de oproep gedaan wordt om God te loven met gebruikmaking van allerlei soorten muziekinstrumenten. Dat zou nooit gekund hebben als er zo’n ‘smet’ (zondig/vleselijk en ongeestelijk) op zou liggen als in deze argumenten gesuggereerd wordt.

Het is waar dat het NT geen aanwijzingen geeft wat de gemeente betreft om muziekinstrumenten te gebruiken, maar de stelregel ‘wat niet geboden is, is verboden’, is daarom nog niet een argument, want dit voert tot louter wetticisme. Omgekeerd mogen we ook niet zeggen: ‘wat niet verboden is, mag’ want dat voert tot pure willekeur. Overigens wordt in het boek de Openbaring wel over het gebruik van muziekinstrumenten gesproken en er staat geen woord van afkeuring over muziek in de Bijbel. Dat het vierstemmig zingen (arg. c) er niet mooier op wordt, kan zo zijn in bepaalde vergaderingen, maar zal in zijn algemeenheid niet opgaan. Het gevaar van zich laten meeslepen is niet ondenkbaar, maar dat geldt precies zo voor een vergadering die gezegend is met een voorzanger die een stem als een orkaan heeft. Gevaren (arg. d.) kleven natuurlijk overal aan, want het ‘vlees’ kan in allerlei situaties werken, ook gewoon in de gemeentezang, als men namelijk zijn stembanden gebruikt om op te vallen. We moeten in alle omstandigheden het vlees voor gekruisigd beschouwen en in de praktijk daar ook naar handelen.Voor sommige begeleiders zal argument e opgaan, maar voor anderen niet. Men moet dit aan de betreffende personen zelf overlaten.

De onder dit punt genoemde argumenten hebben niet met principiële maar met praktische zaken te maken. De pro’s en contra’s zijn plaatselijk heel verschillend. Als men muzikale begeleiding voorstaat en er eenstemmigheid in de vergadering over is, zal men er wel voor moeten zorgen dat er voldoende personen zijn die goede muzikale begeleiding kunnen geven. Ook zal men ruimte moeten laten voor de wens om een bepaald lied zonder begeleiding te zingen.
Voor het nodige ‘evenwicht’ neem ik hier een reactie van een broeder over:

‘Wat het gebruik van muziekinstrumenten betreft, zou ik zeggen dat er in het OT een eredienst was die meer afgestemd was op wat men kon waarnemen: tempel met inhoud (ark, altaren, kandelaar, enz.), priesters met een bepaald soort kleding en dus ook een enorme hoeveelheid muziekinstrumenten. In het NT hebben we niet langer de schaduw, maar de werkelijkheid: Christus (Kol. 2). De behoefte aan een wereldlijk heiligdom (Hebr. 9:2) met allerlei uiterlijke (zichtbare en hoorbare) zaken is minder belangrijk.De soberheid van de zgn. protestantse kerken stak dan ook sterk af tegen de poespas van de Rooms-Katholieke kerken. Maar hoe minder inhoud ons geloof heeft, des te meer het uiterlijke weer naar voren gaat komen. Hoe minder diepgang, des te meer is er nodig om een dienst aantrekkelijk te maken’.

Het onderscheid in de dienst van Israël en de eredienst die wij kennen is er inderdaad, maar het neemt niet weg dat God ook daar geëerd werd, ook door de muziek. Bovendien ging het ook daar niet om de uiterlijke kant van de eredienst, maar om de toestand van het hart. Het gebruik van muziek als begeleiding behoeft geen teken te zijn van gebrek aan diepgang. Bovendien mag er toch wel wat ‘aantrekkelijks’ zijn, zonder in de bombast van de Roomskatholieke, Grieks-orthodoxe, Anglicaanse etc. kerk te vervallen. We zingen immers ook vierstemmig. Dat heeft (of hoeft) toch niet met een gebrek aan diepgang te maken (te hebben)? Maar een waarschuwing voor het gevaar van afglijden is ‘nooit weg’, daarom dat ik de woorden van onze broeder weergeef. Maar – en daar gaat het om- een alarmerende verschuiving is dit eveneens niet.

Verandering 4 Hoofdbedekking van zusters in de samenkomst facultatief gesteld

Met het feit dat in diverse vergaderingen het aan de zusters zelf overgelaten wordt of ze in de samenkomst het hoofd bedekt hebben, hebben nog al wat broeders en zusters moeite omdat het naar hun overtuiging om een principiële zaak gaat. In vroeger jaren was er geen zuster die zonder hoofdbedekking in de samenkomst zat. Men baseerde zich op de uitspraak van 1 Kor. 11:4: ‘Iedere vrouw die bidt of profeteert met ongedekt hoofd, onteert haar hoofd, want het is een en hetzelfde alsof zij geschoren was’. De grote vraag is echter of dit voorschrift geldt voor het deelnemen aan de samenkomst van de gemeente. Daarover heerste ‘intern onder de uitleggers’ wel verschil van gedachte maar dat werd destijds niet naar buiten gebracht. Toen dit in recentere tijd wel gebeurde waren velen geschokt. ‘Hadden de oude broeders het dan jaren lang verkeerd gezien?’ ‘Het was toch altijd zo geweest en men had er dus toch een reden voor gehad’, zo reageerde (en reageert) men. Nu is het niet de bedoeling deze kwestie uitvoerig te bespreken, maar op zijn minst moet men beseffen dat hier een uitlegkundige moeilijkheid opduikt. De vraag is namelijk of dit voorschrift – en een voorschrift is en blijft het, ook al wordt dat niet met zoveel woorden gezegd – wel geldt voor het samenkomen van de gemeente als zodanig, want volgens 1 Kor. 14:34-37 is het de vrouwen niet geoorloofd in de gemeente te spreken. Er zijn dan ook uitleggers die de volgende verklaring geven:

‘Normaal is het lange haar van de zusters het symbool van hun onderdanige positie. Als zij echter voorgaan in gebed of een profetie uitspreken dan is dat symbool niet voldoende maar moeten zij het hoofd bedekt hebben’.

Volgens hen ziet het voorschrift dus niet simpel op het bijwonen van de samenkomst maar op het geval dat een zuster bij een bepaalde gelegenheid een gebed uitspreekt of een profetie uitspreekt. Anderen stellen daar echter tegenover dat:

‘Een zuster die amen zegt op het gebed van een broeder ook bidt en de hoofdbedekking dus ook geldt voor zusters in de samenkomst ook al mogen ze daar niet voorgaan in gebed. Alsook dat vers 10 los van het bidden spreekt over het hebben van een macht op het hoofd’.

Maar hoe wil men dit argument toepassen op het profeteren, want dat betekent niet het luisteren naar een profetie, maar een profetie uitspreken?! Ook is het de vraag of men vers 10 los mag maken van het verband, zie vers 13. We werken dat hier niet verder uit, het gaat er nu alleen om, dat er twee verschillende uitleggingen gegeven worden waarbij alle uitleggers zich willen baseren op de Schrift. Dit heeft er in verschillende plaatsen toe geleid, dat men de hoofdbedekking in de samenkomst facultatief heeft gesteld. Als een zuster meent het hoofd te moeten bedekken laat ze het dan doen voor de Heer, als ze een andere gedachte heeft, laat ze het dan niet doen voor de Heer. Hier neem ik een stukje over van het commentaar van een andere broeder. Hij merkt op:

‘Ik moet de eerste zuster nog tegenkomen die in de gemeentelijke samenkomst het hoofd bewust niet dekt, maar dit daarbuiten bewust wel doet als ze bidt of profeteert’.

Helaas bestaat het gevaar dat een zuster het hoofd (ook) niet dekt in een bepaalde dienst waarin ze voorgaat in gebed of een woord van profetie spreekt. We zullen echter de uitleg van 1 Kor. 11 daarvan niet afhankelijk mogen maken en daar ligt echt een probleem. Er is redelijkerwijs een verschil van uitleg mogelijk en dan moeten we elkaar niet dwingen tot het accepteren van een bepaalde uitleg en er dus ook geen ‘breekpunt’ van maken. Anderzijds doen zusters er m.i. goed aan zich aan te passen als ze in een vergadering te gast zijn, waar men algemeen de overtuiging heeft dat zusters ook in de samenkomst een hoofdbedekking horen te dragen. Iets doen ‘om de broeders’ behoeft het doen ‘om de Heer’ niet uit te sluiten. Het is namelijk ook naar de wil van de Heer dat we rekening houden met elkaar.
N.B. Er is nog een derde mening en wel dat men het onderscheid tussen gemeentelijke en niet gemeentelijke samenkomsten niet bijbels acht en het bidden en profeteren in 1 Kor. 11 op de gemeentelijke samenkomst laat slaan. Zie in dat verband de brochure Ga het na A, waarin Gerard Kramer en ik een dergelijke uitleg hebben afgewezen.

Verandering 5. Kort haar van zusters ’toegestaan’

De kwestie van de haardracht is niet van vandaag of gisteren, ze dateert al uit de dagen van voor of vlak na de tweede wereldoorlog. De aloude mening was dat er niets van het haar mocht worden afgeknipt. Men beriep zich op 1 Kor. 11:6 waarbij men het afknippen van het haar opvatte als iets van het haar afknippen. Anderen beriepen zich ook op bovengenoemd vers en vatten het woord letterlijk op als het haar eraf knippen. Deze laatste opvatting vindt steun in het feit dat het woord voor afknippen ook voor scheren wordt gebruikt (zie Telosvertaling op 1 Kor. 11). Het werd allengs zo, dat haar tot op de schouders als lang haar werd beschouwd en daar konden de meesten vrede mee hebben. Daar bleef het helaas niet bij en tegenwoordig zien we zusters met haar dat steil omhoog is afgeknipt. Dat is zeker niet als ‘lang’ haar te beschouwen Omgekeerd zien we jonge mannen met haar tot zowat op de schouders en dat kan moeilijk voor kort haar doorgaan. Persoonlijk moet ik zeggen dat ik deze ontwikkeling betreur. Ik weet wel dat het uiterlijk niet het belangrijkste is, het komt op het innerlijk aan, maar daarmee kan men aanwijzingen die we (zij het niet als gebod, maar toch als gewenst) in 1 Kor. 11:14, 15 vinden ‘niet aan de kant zetten”. Anderzijds achten we het niet juist om het dragen van lang haar als een voorwaarde voor het uitoefenen van praktische gemeenschap te maken en het te beschouwen als een kenmerk van onze identiteit.

Verandering 6. Het opgeven van liederen en voorgaan in gebed door zusters

Helaas (m.i.) is er een ontwikkeling gaande die velen met zorg vervuld: in een (tot nu toe) klein aantal vergaderingen wordt namelijk aan zusters toegestaan liederen op te geven en gebeden uit te spreken. Samen met br. G.H. Kramer heb ik deze praktijk als zeer discutabel afgewezen. Het wil niet zeggen dat de voorstanders van deze praktijk per se ongehoorzaam willen zijn aan het woord van 1 Kor. 14:34, want zij menen dat dit voorschrift alleen een verbod inhoudt om te ‘spreken’, d.w.z. ‘leren’ en voeren argumenten uit de Schrift aan voor hun mening . Wij achten deze argumentatie zeer zwak en zijn dus absoluut niet overtuigd van de juistheid ervan. Maar dat wil niet zeggen dat we vergaderingen waar dit wordt toegestaan moeten ‘afschrijven’ en geen gelovigen uit zo’n vergadering aan het avondmaal zouden kunnen ontvangen. Het is m.i. niet verantwoord van deze kwestie een breekpunt voor praktische gemeenschap te maken en een ‘scheuring’ te forceren, want daarvoor vinden we geen steun in het Nieuwe Testament. De grote vraag is wel of het hierbij blijft. In een ander artikel hoop ik daarop in te gaan.

Verandering 7. Soepeler toelatingsbeleid

Wat het toelatingsbeleid betreft gaat het om een verandering die velen van ons alleen maar toejuichen. In feite is dit een correctie op een verschuiving die in het verleden heeft plaatsgevonden. De ontwikkeling in de vorige eeuw leidde er langzaam maar zeker toe dat gelovigen uit andere kringen niet, bijna nooit of hoogstens voor één keer, aan het avondmaal werden ontvangen. Er trad dus een sektarische tendens op en er werd zelfs gesproken van een ‘separated circle of fellowship’ (afgescheiden kring van gemeenschap). Hiertegen is de laatste jaren terecht verzet gekomen omdat dit in de praktijk een verloochening van de eenheid van het Lichaam van Christus betekende. Veel vergaderingen hebben hun toelatingsbeleid terecht versoepeld. Aangezien er nergens in de Schrift een toelatingsprocedure staat voorgeschreven, moeten we ervoor waken er zelf een in te stellen. Iedere vergadering is plaatselijk verantwoordelijk voor haar toelatingsbeleid en ik meen dat de normen daarvoor terug te brengen zijn tot de volgende punten: 1. de persoon in kwestie moet een gelovige zijn; 2. hij moet een moreel zuivere wandel leiden en geen dwaalleer aanhangen; 3. er mag geen aktieve verbinding zijn met ‘bozen’ waardoor men gemeenschap heeft met hun zonden .

Verandering 8. Toetsing van vergaderingsbesluiten

Ook hier moeten we van een correctie van een verschuiving die in het verleden plaatsvond, spreken. In het verleden eiste men (in de praktijk althans) absolute aanvaarding van elk vergaderingsbesluit betreffende uitoefening van tucht, in het bijzonder van de handeling van ‘uitsluiting’. Men verdedigde dat met de stelling dat we daardoor de eenheid van het lichaam van Christus praktisch bewaarden. Deze redenering is in die zin al fout dat tucht niets te maken heeft met de eenheid van het lichaam van Christus, maar met heiligheid van het huis van God. Bovendien stelde men zeer juridisch, dat besluiten genomen door een vergadering die samenkwam in de naam des Heren automatisch besluiten waren, genomen in de naam van de Heer. Ook al was een besluit onterecht het werd toch door de hemel erkend en moest daarom ‘onvoorwaardelijk’ door andere vergaderingen worden aanvaard. Men erkende wel dat er foute besluiten van uitsluiting konden worden genomen en gaf aan dat andere (liefst omliggende) vergaderingen zich er dan mee moesten bemoeien, maar in de praktijk werden zulke onterechte uitsluitingen gehandhaafd en offerde men een broeder of zuster op op het altaar van de eenheid van de vergaderingen. Zonder te vervallen tot een opvatting van pure gemeentelijke onafhankelijkheid is men van dit slaafse aanvaarden van (uitsluiting) besluiten waarbij niet alleen (en terecht) de verantwoordelijkheid van de uitsluiting bij de betreffende vergadering werd gelegd, maar waarbij men die vergadering ook verantwoordelijk stelde voor de handhaving van het besluit door andere vergaderingen, waarmee men zijn geweten suste. Zeer terecht heeft men deze juridische redenering verworpen, men begint met een vergaderingsbesluit te erkennen, maar men komt eerder tegen onterechte uitsluitingen in het geweer.

Verandering 9. Gescheiden vergaderen zonder ‘scheuring’

Als er vroeger meningsverschillen in een vergadering optraden, kon dat plaatselijk leiden tot een scheiding, die vaak uitmondde in een wereldwijde scheuring. Men verbrak daarbij alle vormen van gemeenschap. Het praktisch resultaat was: wij gaan niet naar jullie toe en jullie zijn niet welkom bij ons. Scheuringen waren naar beide kanten, dus ‘wederzijds’, absoluut. Tegenwoordig wordt door velen dit radicale standpunt niet meer ingenomen. Het kan zijn dat men meningsverschil krijgt over zaken als het zingen van nieuwe liederen, muzikale begeleiding, etc. en dit zoveel spanning geeft dat men het beter acht gescheiden te vergaderen, waarbij elk van de vergaderingen zijn eigen ’tint’ bepaalt, maar waarbij men elkaar wederzijds aan het avondmaal blijft ontvangen. Men forceert om zulke kwesties geen scheuring. Het is natuurlijk bijbelser om zulke meningsverschillen te overbruggen door tot eensgezindheid te komen en toch op één plaats te blijven samenkomen. Maar als dat door ‘zwakheid’ niet kan, dan is de hier voorgestane ‘oplossing’ verre te verkiezen boven een plaatselijke scheuring, die kan leiden tot een landelijke of wereldwijde scheiding. Er wordt dan tenminste recht gedaan aan het feit dat we als kinderen van God gemeenschap hebben met de Vader en de Zoon en daardoor met elkaar en dat deze gemeenschap ook beleefd moet worden door elkaar wederzijds aan het avondmaal te ontvangen.

Verandering 10. Aanbrengen van ‘structuur’

In verschillende vergaderingen heeft men wat bepaalde activiteiten betreft regelingen getroffen om de werkzaamheden beter te doen verlopen. Men heeft bijv. werkvelden voor: ‘evangelisatie’; ‘geldmiddelen’; ‘jeugdwerk’, enz. ingesteld. Op zichzelf kan men daarbij niet van afwijkingen spreken als men de vrijheid van de Geest om in de samenkomsten te gebruiken wie Hij wil, maar niet aantast. De kenmerken van het Lichaam (handhaven van de eenheid; vrije werking van de gaven; vasthouden aan het Hoofd) en van het Huis (algemeen priesterschap, uitoefening en erkenning van tucht) moeten gehandhaafd blijven. Dat wil niet zeggen dat men nooit eens de vrije woordbediening mag vervangen door een lezing. Dat gebeurde vroeger in ieder geval vrij regelmatig, maar het was wel bedoeld als uitzondering. Ook kan zich zwakheid in de vergadering voordoen waarbij men incidenteel iemand vraagt om een toespraak voor te bereiden. De grote vraag in dit soort gevallen is altijd weer door welke motieven men zich laat leiden. Gaat men willens en wetens tegen het Woord in of zijn er plaatselijke omstandigheden die aanleiding zijn om een keer van het normale model af te wijken?

Wat bepaalde vergaderingen betreft, is er echt wel reden voor bezorgdheid, ik hoef hier geen namen te noemen, maar laten we oppassen voor het ‘overtrekken’ van situaties; het verspreiden van geruchten en het toedichten van vleselijke overwegingen.

Persoonlijke opvattingen

Het kan niet worden ontkent dat verschillende leraars in bepaalde opzichten nogal drastisch van mening zijn veranderd. Ik betreur dat, maar laten we vasthouden dat in dit soort zaken iedere dienstknecht zijn eigen Heer staat of valt. Wat anders is dat men wel degelijk op bepaalde opvattingen kritiek kan hebben en die ook kan uiten.

Conclusie: of men met bepaalde ontwikkelingen nu gelukkig is of niet, tot nu toe merk ik geen verschuivingen op die het hart van ons vergaderingsleven aantasten en die reden zouden zijn voor scheiding.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies