We komen deze term tegen in Nm 18:19 en 2 Kr 13:5. In de eerste tekst staat ‘Alle heffingen der heilige gaven, die de Israëlieten als heffingen de Here brengen , geef ik u en uw zonen en dochters met u tot een altoosdurende inzetting, een altoosdurend zoutverbond is het voor het aangezicht des Heren voor u en uw nakomelingschap’. God geeft dit als een verbond aan Aäron en zijn nageslacht.
De betekenis hangt samen met die van het begrip ‘zout en met het feit dat het een altoosdurende inzetting is.
Zout is een stof die smaak geeft aan het voedsel en die bederf tegen gaat. Het is een werking die altijd door gaat.
In de tweede tekst wordt het verbond van de Here met betrekking tot het koningschap van David en zijn zonen na hem.
Het gaat dus om een verbond dat onverbreekbaar is zoals het zout zijn werking sltijd doet (behalve als het smakeloos geworden is)en het om een altoosdurende instelling gaat.