Het is een oud verhaaltje, maar het zegt nog steeds wat. Een vrouw was naar de kerk geweest en als gebruikelijk had ze haar zakbijbeltje meegenomen om de preek te volgen. Na afloop van de kerkdienst vroeg iemand aan haar hoe ze dienst gevonden had. Ze zei: “Ik had mijn bijbel bij mij maar ik had beter een woordenboek mee kunnen nemen want de dominee gebruikte zoveel vreemde woorden dat ik hem niet kon volgen.”
Jonge predikanten die pas van de universiteit of hogeschool komen zijn als studenten een woordgebruik gewend waar de gewone man wel eens moeite mee heeft. Ze moeten in hun loopbaan leren de taal van het gewone volk te spreken.
Tegenwoordig is er een soortgelijk probleem als sprekers namelijk een overdaad aan Engelse woorden gebruiken. Vooral bij jonge mensen is Engels ‘in’ en ze verstaan het vrij goed, maar luisteraars die niet veel meer dan een lagere schoolopleiding gehad hebben kunnen een toespraak die gelardeerd (pas op : vreemd woord, maar is ‘doorspekken’ begrijpelijker?) is met Engelse uitdrukkingen niet goed volgen.
Oudere sprekers moeten ervoor oppassen niet in een ouderwets woordgebruik te blijven steken waardoor de jeugd het luisteren opgeeft.
Wat voor sprekers van belang is, geldt voor schrijvers natuurlijk evengoed.