Genesis 1:28
En God zegende hen en God zei tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt
Dit vers begint met te zeggen dat God de mens, man en vrouw, zegende. Zegenen betekent het goede van iets of iemand zeggen of ook dat goede iemand opleggen. In dit geval is het niet maar een zegenwens, maar een zegen die de mens ontvangt. Er staat niet precies wat de inhoud van deze zegening is, maar we mogen er zeker van uitgaan dat God het goede op hen legt in verband met de plaats en de taak die de mens krijgt.
Een volgend punt is dat God de mens de opdracht geeft om vruchtbaar te zijn. Uiteindelijk geeft God die vruchtbaarheid, maar de mens is daarbij ingeschakeld en heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. De mens moet maar niet een beetje vruchtbaar zijn, maar de mensen moeten talrijk worden, ja ze moeten de aarde ‘vervullen’. Dat houdt tevens in dat ze niet op een kluitje moeten blijven zitten, maar zich over de aarde moeten verspreiden.
Bij de bespreking van hoofdstuk elf hoop ik daarop terug te komen.
Hier past wel een anekdote in verband met de uitdrukking “vervult de aarde”. Bij een echtpaar werd elk jaar een kind geboren. De moeder kon het gezin haast niet aan en ging er lichamelijk ook onderdoor. De plaatselijke predikant bezocht dit echtpaar en wees de man erop zijn vrouw te ontzien. De man ging daar tegenin en zei dat God gezegd had dat de mens de aarde moest vervullen. De dominee antwoordde daar heel ad rem op met de woorden: “Maar er staat niet dat jij dat alleen moet doen”.
Die predikant zou de man ook hebben kunnen wijzen op 1 Pt 3:7 waar we lezen: ”Mannen, evenzo, woont bij hen met verstand als bij een zwakker vat, het vrouwelijke, en bewijst hun eer.” In ieder geval is dat vers ook op de sexuele omgang van de man bij de vrouw toepasbaar.
Het vers uit Gn 1 eindigt met de opdracht te herhalen van vers 26 dat de mens moet heersen over de dierenwereld. Dat bevestigt nog eens dat de mens heerser is op aarde en de kroon van de schepping. In dat heersen moet hij laten zien een beelddrager van God te zijn. Hij moet niet door de natuur overheerst worden, maar er meester over zijn. Dat sluit ook uit dat de mens op welke wijze dan ook verslaafd moet wezen aan wat de natuur opbrengt. In onze tijd mag men daaraan wel eens denken!!