a God was met Jozef in zijn slavernij en gevangenschap in Egypte ofwel ‘de wereld’ (Gen. 39:2,3,21,23).
b God was met David in tijden van aanslagen, list en dreiging die uitging van Saul een leider van het volk van God (1 Sam 18:12,14,28 vgl. 16:18; 17:37);
c God was met Mozes in zijn getuigenis tegenover Farao (Ex. 3:12) en Jeremia in zijn getuigenis tegenover het volk (Jer. 1:8)