1) Maria heeft bijzondere plaats onder de vrouwen, maar niet onder de gezaligden.
2) Ze is begenadigd d.w.z. haar wordt gunst bewezen, dat geldt echter ook voor David Lk 1:26-38; Hd 7:46
Ze is gezegend, onder de vrouwen. Zegenen betekent “goede dingen zeggen van”. Lk 1: 28; 42 Ze is uitverkoren om de moeder van de Messias te zijn. Dit voorrecht was een zegen,
maar er zijn meer gezegenden Mt 25:34; Ef 1:3.
3) Maria heeft een bijzondere plaats, maar geen verhoogde plaats Lk 1:39-45
Ze is een voorbeeld van nederigheid (Nazareth, vrouw van timmerman),van overgave Lk 1:38
van geloof en acht geven op Gods daden . Lk 1:45; 2:19
Maar ondanks dat heeft ze zelf God als Heiland (Redder, Verlosser) nodig Lk 1:47
4) De term moeder Gods is erg misplaatst. ze id de moeder van de “Heer” Lk 1:43
5) Wij zeggen “moeder en kind maken het goed” De Bijbel spreekt over het Kind en
zijn moeder Mt 2:11, 13, 14, 21,
De wijzen huldigen het Kind en niet zijn moeder. Boden “het” geschenken aan Mt. 2:11
6) Maria moet in bepaalde gevallen terechtgewezen worden Lk 2:48-51; Jh 2:4
7) De aardse bloedverwantschap wordt overtroffen (zegt niets bij) door de geestelijke Mt 12:48-50 Een voorbeeld van niet geaccepteerde “marialogie” treffen we aan in > Lk 11:27, 28
8) De Heer heeft wel zorg voor zijn moeder, maar spreekt haar aan als “vrouw” Jh 19:26 ; 2:4
9) Bij de laatste vermelding wordt ze niet anders aangeduid als “Moeder van Jezus”. Hd 1:14;
vgl. Lk 2:48-51
10) Niets in de brieven!
We zullen Maria eren in de dingen waarin ze voor ons een voorbeeld is (zie pt 3), maar we mogen haar niet vereren en dingen aan haar toeschrijven waarvoor geen enkele grond in de Schrift te vinden is.