1 Een definitie: “Het geloof nu is de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet” (Hb 11:1)
2 Het voorwerp: “Gehoord hebbende van uw geloof in de Heer Jezus” (Ef 1:15)
3 De kracht en het effect van het geloof: “Door genade bent behouden door het geloof” (Ef 2 :8)
4 Heeft te maken met ‘leven’: “De rechtvaardige zal uit geloof leven” (Rm 1:17)
5 De ruchtbaarheid van het geloof: “Omdat in de gehele wereld van uw geloof gesproken wordt” (Rm 1:8)
6 De beproeving van het geloof: “Het geloof dat als goud door het vuur beproefd wordt” (1 Pt 1:7)
7 De overwinning van het geloof: “door het geloof koninkrijken overwonnen” (Hb 11:33-38)
8 Ontvangen als een zegen: “Vrede en … liefde met geloof van God de Vaderen van de Heer Jezus Christus” (Ef 6:23)