1 Zijn geweten begon nog niet te spreken: “Die man is een kind des doods” vs 5
2 Dan de ‘mep’ in zijn gezicht: “Gij zijt die man” vs 7
3 En zijn geweten gaat spreken: “Ik heb tegen de Here gezondigd” vs 13
4 Daarop ontvangt hij vergeving: “De Here heeft uw zonde vergeven” vs 13
5 Hoe hij zich vernederde: “liggend op de grond” vs 16