God heeft gaven gegeven waar we elkaar mee mogen dienen.
Samen delen
Rom. 12:3-8 aan elkaar verbonden als de leden van een lichaam. We vormen een eenheid; we horen bij elkaar; we zijn zelfs leden van elkaar genieten van elkaars gaven, er is op allerlei wijze dienstbetoon. Blijkens vers 3 is er het gevaar van zelfoverschatting, we moeten geen egotrippers zijn.
1 Kor. 12:7 (4-11)
Openbaringen en gaven hebben een oorsprong en een doel, ze zijn tot nut van het geheel. Er is het gevaar dat er geen eenheid betracht wordt. Dat is kenmerk van het heidendom met zijn diverse orakels, tempels en goden.
1 Kor. 12:12-31 (:25, 26)
We hebben elkaar nodig (geen onderschatting… denk aan de voet, geen overschatting… denk aan het oog. Voor elkaar gelijke zorg dragen; meelijden, mee verblijden.
Ef. 1:23 Bezit van Christus als hoofd boven alle dingen. Zo werd Adam als hoofd over de schepping aan Eva gegeven.
Ef. 2:16 In een lichaam met God verzoend, dit geldt voor de Jood …die nabij was en voor de Volken …die veraf waren. De middelmuur weggebroken, de vijandschap weg.
Ef. 4:4-16 Kenmerken: een lichaam (vs. 4); gaven tot opbouw (vs. 12); groei doordat elk lid groeit (vs. 13, 16). Zie ook Kol. 2:19.
Ef. 5:22-33 Christus onderhoudt ons (vs. 23), heeft ons lief(gehad), heiligt ons door reiniging met het woord (vs. 26). Stelt ons eenmaal voor Zich zonder vlek of rimpel (vs. 27).
Kol. 1:18, 24 Christus is het Hoofd van het lichaam en het begin.
Kol. 2:19 het lichaam groeit door zijn gewrichten en banden ondersteunt met de groei van God.
Kol. 3:15 in een lichaam geroepen in vrede die in onze harten moet heersen.
Samen vieren
1 Kor. 10:16, 17. We mogen samen het avondmaal vieren. We delen in de gemeenschap die gekenmerkt wordt door het bloed van de Heer en gekenmerkt door zijn lichaam. De gelovigen vormen een brood. Deelhebben aan het ene brood is een symbolische voorstelling van de eenheid van de gemeente. (Het gevaar voor de Korinthiërs was dat ze (nog) verbinding hadden met afgoderij).
1 Kor. 11:2-26 Het is geen maaltijd om verzadigd te worden, het is geen buikvulling, maar een gedachtenismaal. ‘Doe dit tot mijn gedachtenis’ tot Mijn gedachtenis (vs. 27-34).