1) Gezegde:
Het leven is een kwestie van geven en nemen. Bedoelen we: Geven en terugnemen? of geven en aannemen? Mooier is: Geven en ontvangen. Dat in drie relaties:
a. God;
b. medegelovigen;
c. hen die buiten zijn.
2) God is een gevende God – Schepper:
Gaf Adam en en ook ons leven en onderhoud: Hand. 17:25; 14:17. Gaf ons scheppingskwaliteiten, mogelijkheden. Gaf ons een heersende positie – naar Zijn beeld. Gen. 1:27, 28. Mens had God te geven: dank, eer, dienst… maar nam … – zondeval. Gen. 3:1-7.
3) Zondeval:
a. Betekende een verticale breuk, breuk met God Gen. 3.
b. Voerde tot een horizontale breuk met de medemens Gen. 4. Tweede is in te perken, maar niet op te heffen, als eerste niet hersteld wordt. Geen wereldverbetering dus.
4) God ook nu een gevende, verlossende God:
a. Gaf Zijn Zoon – o.a. > Joh. 3:16
b. Biedt vergeving, rechtvaardiging, eeuwig leven – kindschap. Nu al hemelse positie, straks de erfenis.
5) Wij mogen aannemen:
Joh. 1:12. Maar ook geven: Macedoniërs gaven zich eerst aan de Heer toen aan ons 2 Kor. 8:5. Dubbele taak: God dienen; Zoon verwachten. 1 Thes. 1:9, 10. Drie soorten offers: Hebr. 13:16 (twee stuks); Rom. 12:1, 2 (derde offer).
6) Dienst aan medegelovigen:
liefde; aandacht; zorg; hulp. Maar ook willen ontvangen – denk aan: Gal. 6:9, 10; 1 Joh. 3:11, 16.
7) Mensen in de wereld:
liefde, aandacht, zorg, hulp, evangelie – Hand. 8. Maar ook willen ontvangen. Niet: Ik heb van jou niets nodig.