Verhouding van Christus tot de gelovigen
De Apostel van God gezonden Hb 3:1
De Heiland van de verlorenen Tt 1:4
De Heer van zijn discipelen Jh 13:13
De Hogepriester van zijn volk Hb 2:17, 3:1; 4:14
De Voorspraak van de kinderen Gods 1 Jh 2:1
De Voorloper, de Overste Leidsman en
Voleinder van de reisgenoten Hb 6:20; 12:2
De wijnstok voor de ranken Jh 15
De Herder van de kudde Jh 10
Het Hoofd van het lichaam, de Gemeente Ko 1:18; 2:19
De Heer van het Huis van God als Zoon van God Hb 3:6
De Broeder onder vele broeders Hb 2:17; Jh 20
De Bruidegom van zijn bruid .
Christus is bruidegom
Vergelijkenderwijs over gesproken: “Kunnen de bruiloftskinderen vasten ” Mt 9:15; Mk 2:19; Lk 5:35; “meisjes gaan de bruidegom tegemoet bruidegom tegemoet” Mt 25:1-10
“Hij die de bruid heeft is de bruidegom ’ Jh 3:29
Direkt: over gesproken: “ de bruiloft van het Lam”; “bruiloftsmaal v.t. Lam” Op 19:7,9
”bruid die voor haar man versierd is” ”de bruid” Op 21:2,9; 22:17
Wie is de bruid?
De Gemeente?
-geen punt voor hen die leren “Kerk van Adam af”
-wel punt voor hen die leren “Kerk vanaf de Pinksterdag”.
Twee meningen: a Gemeente is de bruid ; b Israël is de bruid.
Gemeente is de bruid
Argumenten:
I Verhouding man tot vrouw is beeld van Christus en de Gemeente Ef 5:23-33
1e Tegenargument:
Hier heiligt Chr. de Gemeente, In Op 19:7 doet zij het zelf.
Weerlegging: geen tegenspraak net zo min als tussen uitverkiezing en
bekering. Bovendien staat er “Het is haar gegeven ” Op 19:8.
Als Op.19:8 op Israël zou slaan, omdat zij zichzelf heiligt, dan zou > Za 13:1
niet op Israël slaan, want daar is het ook geen eigen prestatie.
2e Tegenargument
Gemeente is Lichaam, hoe kan ze dan Bruid zijn?
Weerlegging: Gemeente is Gods akkerwerk hoe kan ze dan Gods 1 Ko 3:9
gebouw zijn?; Gelovigen zijn stenen in Gods huis, hoe kunnen ze
dan priesters zijn? 1 Pt 2: 5
Trouwens: dit klopt sprekend met Adam en Eva. Eva was Adams :
“lichaam” .”been van zijn been” .en tevens was ze zijn vrouw. Ef 5: 22-33
II “Want ik heb u aan een men verloofd om u als een reine maagd
aan Christus voor te stellen” 2 Ko 11:2
III “als een bruid voor haar man” Op 21:2
“De bruid de vrouw van het Lam” Op 21:9
Niet de bruid van de koning Ps.45