In de Bijbel lezen we zeker van drie gevallen dat het gelaat van iemand veranderd werd en begon te stralen
1 Het eerste voorbeeld is Mozes. Toen deze godsman van de berg Sinaï naar beneden kwam, straalde zijn gezicht. De uitstraling was zo sterk dat Mozes een doek voor zijn gezicht deed omdat het volk kennelijk de straling niet verdragen kon (Ex 34:29-35; vgl. 2Ko 3:13).
Bij deze weergave past een anekdote. Een drietal jongelui die naar een opwekkingssamenkomst geweest waren spraken een evangelist aan die ze ontmoeten. Ze beweerden tegen hem dat hun gezichten net zo straalden als het gelaat van Mozes toen hij van de berg afkwam en of hij dat niet aan hen zag. De evangelist reageerde heel nuchter met de woorden;’Van Mozes staat dat hij niet wist dat de huid van zijn gelaat zo schitterde, maar jullie weten het naar mijn idee een beetje al te goed’. Daarbij liet hij maar in het midden dat hij aan hun gezichten niets bijzonders zag
2 Het tweede voorbeeld betreft het gelaat van onze Heer Jezus bij de verheerlijking op de berg. Er staat dat zijn gezicht straalde als de zon (Mt 17::2). Zijn kleren werden daarbij wit als het licht. Petrus doet daar later verslag van en zegt dat hij en de andere twee discipelen ‘ooggetuigen’ waren van ‘zijn majesteit’ (2 Pt 1:12-21).
3 Als derde voorbeeld verwijs ik naar Stefanus als hij voor de Joodse raad staat. We lezen in Hd 6:15 dat allen die in de raad zaten zijn gezicht zagen als het gezicht van een engel. Stefanus straalde als het ware iets af van de heerlijkheid van God en van Christus die hij zag staande aan Gods rechterhand.
Wij hoeven niet uit te zien naar een dergelijke verandering van ons gezicht, maar we mogen wel wat meer afstralen van de blijdschap die we beleefd hebben toen we de Heer Jezus hebben leren kennen als onze Heiland.
Het is zeker niet de bedoeling dat we als christenen met sombere gezichten door het leven gaan.