Betreft: De term ‘dodenrijk’
Vraag:
a Wat wordt onder het dodenrijk verstaan?
Waar is het dodenrijk?
b Waar was de Heer Jezus tijdens de drie dagen, dat zijn lichaam in het graf lag
c. Is de uitdrukking dat Jezus Christus ‘nedergedaald is ter helle’ wel juist?
Antwoord:
a. Het begrip ‘dodenrijk’ of ‘rijk van de doden’ staat in contrast met het begrip ‘rijk van de levenden’. Als iemand sterft verlaat hij het rijk of gebied van de levenden hier op aarde en gaat hij naar het rijk of gebied van de doden.
In het Hebreeuws wordt gesproken over de ‘sjeool’. De betekenis van dit woord kennen we niet. In het Grieks wordt het woord ‘hades’ gebruikt. De betekenis daarvan wordt wel weergegeven als ‘het niet-geziene’.
Het dodenrijk is dus de plaats waar de gestorvenen heengaan in hun ontlichaamde staat.
In het Oude Testament wordt deze plaats getekend als een plaats van rust en stilte. De Israëliet is dan afgesneden van het volk van God op aarde en aan de dienst van God heeft de afgestorvene geen deel.
In het Nieuwe Testament wordt meer licht over de toestand van de doden ontstoken. Dat is ook te begrijpen, want totdat Christus kwam was de dood het terrein van Satan. Christus heeft echter ‘hem te niet gedaan die de macht over de dood had, dat is de Satan’ (Hb 2:14). Hij heeft de dood van zijn kracht beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht (2 Tm 1:10). Reeds bij zijn leven heeft de Heer Jezus onthuld, dat er na de dood twee toestanden, twee plaatsen zijn. Er is de plaats van de pijn waar de ongelovigen vertoeven en er is de plaats ‘in Abrahams schoot’ (een term die de Joden ook al gebruikten) waar de gelovigen verblijven (Lk 16:19-31). Tussen die twee is een kloof, die niet te overbruggen is. De plaats van zaligheid wordt later ‘het paradijs’ genoemd (Lk 23: 43; 2 Ko 12: 4). De gelovigen ervaren daar de gemeenschap met Christus (Fp 1: 23). De doden leiden dus een bewust bestaan. Voor de gelovigen betekent het rust en verkwikking, voor de ongelovigen wroeging.
Deze toestand duurt tot de opstanding. Dan ontvangen de gelovigen een verheerlijkt lichaam en komen ze in de volmaakte hemelse toestand. De ongelovigen herkrijgen hun lichaam en worden geworpen in de hel.
De tijd tussen het sterven en de opstanding wordt wel de ’tussentoestand’ genoemd. Voor de gelovigen is het het voorportaal van de hemel, voor de ongelovigen is het het voorportaal van de hel.
De vraag waar het dodenrijk is, kun je niet met ons aardse ruimtebegrip aangeven. Het dodenrijk wordt als onder de aarde voorgesteld, er wordt gesproken over: afdalen in het dodenrijk. Maar dat betekent niet dat het dodenrijk ergens in een spelonk of grot op aarde zich bevindt. Net zomin bevindt de hemel zich ergens binnen ons sterrenstelsel, zodat als je maar voldoende brandstof zou hebben, je de hemel met een shuttle zou kunnen bereiken. We spreken dan over de ongeziene wereld die niet aan onze ruimte gebonden is.
b. Na zijn sterven is de Here Jezus in het dodenrijk geweest (Ps 16: 10; Hd 2: 31). Hij is echter niet aan het dodenrijk overgelaten, maar is opgestaan.
Deze afdeling van het dodenrijk wordt in Lk 23: 43 het paradijs genoemd.
Door het niet onderscheiden van het dodenrijk van de hel heeft men in de belijdenisgeschriften het zo geformuleerd dat onze Heer Jezus neergedaald is ter helle. Dat is echter fout. Hij is naar het dodenrijk gegaan en heeft de Satan te niet gedaan die de macht over de dood had (zie Hb 2:14).
c. Uit het voorgaande blijkt al wel dat deze uitdrukking niet juist is. In het Grieks wordt gesproken over de hades en de gehenna. In de Statenvertaling zijn beide woorden helaas weergegeven met ‘hel’. Dat is erg jammer want het geeft verwarring. Het gaat niet alleen om twee verschillende woorden, maar die hebben ook betrekking op twee verschillende zaken. Nogmaals:
- het woord hades’ betekent het ‘niet geziene’ en ziet op het dodenrijk;
- het woord ‘gehenna’ is waarschijnlijk afgeleid van het dal van Hinnom, waar de afvallige joden hun kinderen verbrandden. Met dit woord wordt gedoeld op de ‘hel’. De hel wordt ook genoemd: ‘de poel van vuur’ of ‘de tweede dood’
In de hel ofwel ‘de poel des vuurs’ is op dit moment nog niemand, ook de satan is er nog niet. De eersten die erin geworpen worden zijn twee mensen, te weten het ‘beest’ en ‘de valse profeet’ (zie Op 19: 20, 21). Dit gebeurt bij de verschijning van Christus om zijn koninkrijk op te richten. Op dat moment wordt de satan gebonden en in de afgrond geworpen. Dat is zijn tijdelijke verblijfplaats gedurende de Christusregering. Na het duizendjarig rijk wordt Satan even losgelaten en daarna definitief in de hel geworpen (zie Op 20:10). Daarna wordt het hele dodenrijk in de hel geworpen (zie Op 20:14).
De uitdrukking uit de 12 artikelen des geloofs moet dus niet luiden ‘nedergedaald ter helle’, maar ‘nedergedaald in het dodenrijk’. Zo wordt het nu ook in vele kerken geformuleerd, anderen houden echter vast aan de oude versie.
N.B. Het woord ‘gehenna’ komt voor in: Mt 5: 22, 29, 30; 10: 28; 18: 9; 23: 15, 33; Mk.9: 43, 45,4 7; Lk.12: 5; Jk. 3: 6.