Betreft: De Heilige Geest
Vraag:
(a) De Geest is toch geen persoon, maar de kracht van God?
(b) In Gl 3: 8, 22 stelt Paulus de Schrift voor als een persoon, wat het natuurlijk niet is. De Heilige Geest wordt door Paulus ook als een persoon voorgesteld, maar is Die dat dan wel? Bestaat er niet de mogelijkheid dat de Heilige Geest inderdaad een ‘geest’ is?
(c) Als de Heilige Geest een persoon is, kunnen we toch ook tot Hem bidden?
Antwoord:
(a) De Geest is zeker de kracht van God, maar ook meer dan dat. We lezen in Lk 4:14 over de kracht van de Geest. Daar gaar het dus net als bij de kracht van God over het bezit van kracht en niet het zijn van een kracht. De Geest is een van de personen van de Godheid. Dat de Geest een persoon is, volgt uit de hieronder aangehaalde teksten met kommentaar.
- ‘Hij zal u een andere Trooster geven’ (Jh 14:16). De Heer spreekt over de Heilige Geest als iemand, die Hem vervangt en zijn taak overneemt.
- ‘Deze zal van Mij getuigen en gij moet ook getuigen’. Met ‘gij’ zijn de discipelen als personen aangeduid, die getuigen. Op dezelfde wijze wordt van de Geest gezegd dat Hij getuigt. Een kracht getuigt niet
- ‘De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid, en de toekomst zal hij u verkondigen’ (Jh 16:13) een kracht kan iemand sterken voor de dienst, maar kan een kracht in waarheid leiden, kan een werking het toekomstige openbaren? Immers nee. Wat hier staat heeft alleen maar zin als de Heilige Geest een persoon is.
- ‘om de Heilige Geest te bedriegen ..’ (Hd 5: 3).
Tegen een kracht of werking kun je niet liegen, tegen een persoon wel. - ‘en bedroeft de Heilige Geest van God niet..’ (Ef 4: 30). Hieruit blijkt wel heel duidelijk dat de Heilige Geest een persoon is, want Hij bezit ‘gevoel’. Een kracht kun je toch niet bedroeven!
- ‘indien de Geest van God in u woont’ (Rm 8:9; vgl. 1 Ko 3:16; 2 Ko 1:22). Van een kracht kun je niet zeggen, dat die in je woont of je als onderpand gegeven is.
- ‘Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen’ (Rm 8: 26).
Hier staat niet dat de Geest door ons pleit of ons helpt om te pleiten, maar dat de Geest vóór ons pleit. Dat kan alleen een persoon doen! - ‘En Hij die de harten doorzoekt, weet de bedoeling van de Geest’ (Rm 8: 27). Heeft een kracht soms een bedoeling, een mening?
- ‘Doch dit werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toebedeelt. gelijk Hij wil’ (1 Ko 12:11). Het bezit van een wil is het kenmerk van een persoon!
Voeg daarbij de steeds weerkerende uitdrukking: ‘de Geest zei’, dan is het wel duidelijk dat we maar niet slechts over een kracht of een invloed mogen spreken.
(b) In Gl 3: 8,12 hebben we te doen met een personificatie, d.w.z. ‘een spreken alsof het een persoon betreft, terwijl dat duidelijk niet het geval is. Als de Schrift over de Heilige Geest spreekt is er geen reden om te denken aan een ‘spreken alsof’. De Heilige Geest is wel degelijk een persoon zoals hierboven aangetoond; tegelijk echter is de Heilige Geest ‘geest’, d.w.z. een wezen van een andere orde dan wij mensen zijn. Zo ook wordt van God gezegd, dat Hij ‘geest’ is (zie Jh 4:24), tegelijkertijd is God echter een persoon. We moeten het begrip ‘persoon’ namelijk niet inperken en vereenzelvigen met ‘mens’. Zo is een engel ook een persoon.
(c) In het algemeen gesproken moeten we ons als gelovigen alleen laten leiden door de Schrift en niet door konklusies of gevoelens van onszelf. Voor ons handelen moeten we grond in de Schrift hebben. In veel gevallen hebben we direkte aanwijzingen in de Schrift over wat we te doen en te laten hebben. In andere gevallen moeten we het onderwijs van de Schrift in zijn geheel in het oog vatten. Dat laatste is ten opzichte van de gestelde vraag vereist. Er staat namelijk nergens met zoveel woorden in de Schrift dat we tot de Heilige Geest moeten bidden of spreken en evenmin staat er letterlijk dat we dat niet zouden mogen doen.
De vraag is nu welke aanwijzingen de Bijbel in dit opzicht indirekt geeft. Welnu dat zijn de volgende:
1) De Here Jezus heeft zijn discipelen onderwijs gegeven aangaande de Persoon en de taak van de Heilige Geest. We lezen daarover uitvoerig in Jh 14,15 en 16. In die hoofdstukken vertelt de Heer wat de Heilige Geest doen zal, namelijk spreken tot de discipelen, hen leiden, getuigen, onderwijzen. Maar nergens lezen we dat Christus zijn discipelen opdracht geeft of een aanwijzing om tot de Geest te spreken of te bidden. De Geest zelf treedt nooit op de voorgrond. De Geest spreekt namelijk niet uit zichzelf (Jh 16:13) maar ook niet over zichzelf. In de genoemde hoofdstukken tref je van dat laatste niets aan.
2) We lezen dat de Heilige Geest in ons bidt (Rm 8: 26, 27) en dat wij moeten bidden in de Heilige Geest (Jd 20) d.w.z. in overeenstemming met de werking en voorlichting van de Heilige Geest, maar nergens lezen we een opdracht om tot de Heilige Geest te bidden of te spreken.
3) Nergens in de Schrift lezen we dat een van de apostelen of iemand anders van de gelovigen tot de Geest gebeden of gesproken heeft. Neem de apostel Paulus. Wat weten we niet veel van deze man Gods. We lezen van zijn bidden tot God en tot Christus, maar nooit lezen we dat hij tot de Geest bidt of dat hij de Geest aanspreekt.
Welnu, dat moet voor ons voldoende aanwijzing zijn om te beseffen, dat bidden of spreken tot de Geest kennelijk niet naar de gedachten van God is. Het onderwijs van de Schrift luidt dat de Heilige Geest een dienende funktie heeft en nooit de aandacht op zichzelf richt. Bidden of spreken tot de Geest strookt dus niet met het totaal onderricht van de Schrift op dit punt.