Betreft: Hoop en zekerheid
Vraag:
Voor mijn gevoel heb ik aangaande iets wat ik hoop, geen zekerheid
Antwoord:
In het gewone spraakgebruik drukt het woord ‘hopen’ geen zekerheid uit. In die zin komt het woord ook in de Bijbel voor. Zo bijv. in Lk 6:35: ‘Leent zonder op vergelding te hopen’ en in Hd 24: 26 waar van Felix staat: ‘Tegelijkertijd hoopte hij dat hem door Paulus geld zou worden aangeboden’ (vgl. ook Hd 27:20).
In de ‘geloofstaal’ betekent ‘hopen’ echter wel degelijk zekerheid. Als in Rm 5: 2 gesproken wordt over roemen in de hoop op de heerlijkheid van God, dan is die toekomstige heerlijkheid een vaststaand iets. Zo staat er in Rm 8: 24: Want in die hoop zijn wij behouden’ . Die behoudenis staat vast. Het is geen onzekere zaak. We zijn zeker van die behoudenis.Maar waarom wordt er dan over ‘hopen’ gesproken? Vers 9 maakt dat duidelijk:’Maar hoop die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet. Indien we echter hopen op hetgeen we niet zien, verwachten wij het met volharding’. Er wordt dus over hopen gesproken als het dingen betreft, die nog niet gezien worden.
Hetzelfde geldt voor Rm 15:4 waar het gaat over de christelijke hoop, namelijk het heil dat in de toekomst geopenbaard wordt. Als hoop een onzekere factor inhoudt kon God niet de God van de hoop genoemd worden (Rm 15:13). In Ko 1:5 wordt geschreven over de Hoop die weggelegd is in de hemelen. Een onaantastbare zaak dus. In Ko 1:27 wordt Christus zelf de hoop der heerlijkheid genoemd. In Hb 6:18 wordt van ‘de hoop die voor ons ligt’ gezegd, dat we die bezitten als een ‘anker van de ziel’. Welnu, een anker geeft zekerheid, vastheid.