De opname is een feit, maar hoe zit het met de tijd?
De elk-moment-verwachting
Dat de Heer Jezus terugkomt om de gelovigen op te nemen en ze in het Vaderhuis te brengen staat als een paal boven water. Jh14:1-3 is daarover zo duidelijk als het maar kan wezen.
Een andere zaak is ook duidelijk, namelijk dat in Jh14 niets staat over bepaalde gebeurtenissen die aan de opname voorafgaan. Dat geldt ook voor 1Th4:13-18. Volgens deze twee schriftplaatsen staat niets de terugkeer van Jezus Christus ‘in de weg’.
De belofte van de Heer: ‘ Zie Ik kom spoedig’ kan volgens velen dan ook elk moment ingelost worden.
Die ons redt van de komende toorn
Daar komt nog bij dat in 1Th1:9,10 staat dat we bekeerd zijn om de levende God te dienen en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten en zo staat er achter: ‘Die ons redt van de toekomende toorn’. De toorn van God zal eenmaal openbaar worden als God de ongelovigen veroordeeld tot de straf in de hel. Aan dat moment gaat echter vooraf de openbaring van Gods toorn en de toorn van Lam (zie o.a.Op 6:17en 15:1) hier op aarde. Er is dus alle reden om te stellen dat de Gemeente die dag van toorn en de tijd van grote verdrukking die ermee verbonden is, hier op aarde niet zal meemaken.
Bewaard voor het uur van de verzoeking
Deze gedachte wordt versterkt door de uitspraak in Op3:10-13 dat de Heer Jezus de gelovigen die het woord van zijn volharding bewaard hebben, zal bewaren vóór het uur van de verzoeking die over het hele aardrijk zal komen. Hier wordt niet gesproken over verdrukking maar over verzoeking of verleiding. Er is alle reden hierbij te denken aan de verzoeking of verleiding die de antichrist over dit aardrijk brengen zal en waarover sprake is in Op13: 13,14. Het ziet op de tijd die ingaat met het openbaar worden van de antichrist en het oprichten van het beeld dat aanbeden moet worden. Opvallend is dat er niet slechts staat dat we voor die verzoeking bewaard zullen worden, maar voor het uur van de verzoeking, en dat wordt verbonden met de belofte: ‘Ik kom spoedig’.
Wat hem tegenhoudt, weet gij
De gelovigen te Thessalonika hadden van Paulus al het een en ander over de toekomst vernomen toen hij nog bij hen was. Hij had hen o.a. verteld, dat aan de dag van de Heer de openbaring van de zoon van het verderf zou vooraf gaan. Maar deze werd nog weerhouden door iets of iemand en Paulus schrijft in 2Th2: 6,7dat ze wel weten wie of wat dat is. De woorden van de apostel luiden: ‘hij die hem tegenhoudt’. Een soortgelijke uitdrukking komen we tegen in 1Jh4:1-6. Daar betoogt Johannes in verband met de komst van de Antichrist dat ‘hij die in de gelovigen is’ meer is dan hij die in de wereld is (dat is de geest van de antichrist).
Met ‘hij die in u is’ doelt de apostel absoluut op de Heilige Geest. Als we deze twee gedeelten samenvoegen kunnen we er uit afleiden dat de Heilige Geerst de tegenhouder van de Antichrist is en dat Hij dus uit het midden moet worden weggenomen wil de antichrist en de grote verdrukking die met diensoptreden gepaard gaat, plaatsvinden. Met de aanwezigheid van de Heilige Geest op aarde is de Gemeente onlosmakelijk verbonden (zie Jh14:17). De Germeente wordt dus samen met de Heilige Geest weggenomen.
Tot de volheid van de volken is ingegaan
Voeg hierbij dat in Rm11 sprake is van het herstel van het volk Israël en dat Israël weer ingeënt zal worden op de wortel van de olijfboom als de volheid van de volken is ingegaan (zie vers 25,26), dan is er alle reden om te stellen dat er een na-christelijke tijd zal aanbreken waarin Israël weer het getuigenisvolk van God op aarde zal zijn en dat de Gemeente vóór die tijd van het aardse toneel verdwenen is.
Wat zegt het boek de Openbaring?
Bij het voorgaande sluit zich het getuigenis van het boek de Openbaring aan. We hebben al geopperd dat de Gemeente vóór de grote verdrukkingstijd wordt opgenomen. Een aantal argumenten zijn daarvoor aangevoerd. Als deze opvatting juist is dan heeft dat konsekwenties en is het de vraag of we die in het boek de Openbaring terugvinden.
De eerste konsekwentie is dat de Gemeente zich in de tijd van de grote verdrukking in de hemel moet bevinden. De vraag is of we daarvoor aanwijzingen vinden in het boek dat speciaal over de toekomst gaat.
De tweede konsekwentie is, dat als de ware gelovigen opgenomen zijn, er nog schijngelovigen, naamchristenen, op aarde achterblijven. Er blijft iets wat ‘kerk’ heet, achter. De vraag is dus of we een dergelijk onwaarachtig getuigenis op aarde aantreffen in het boek de Openbaring. De derde konsekwentie is, dat de getuigen van God die tijdens de verdrukkingsperiode optreden niet de kenmerken van de Gemeente vertonen en de vraag is of we ook dit in het laatste bijbelboek aantreffen.
De oudsten in de hemel
Het boek de Openbaring kan aan de hand van Op1:19 in drie delen worden verdeeld. ‘Hetgeen gij gezien hebt’ omvat hoofdstuk 1: de verschijning van de Heer aan Johannes;
‘Hetgeen is’ omvat hoofdstuk 3 en 4: de zeven brieven aan de zeven gemeenten;
‘Wat hierna geschieden moet’ omvat hoofdstuk 4 tot het eind.
Het bestek van dit artikel laat niet toe uitvoerig uit te leggen, dat de zeven brieven een profetische kerkgeschiedenis geven, waarbij vanaf hoofdstuk 4 de na-christelijke periode beschreven wordt. Maar er zijn daarvoor diverse argumenten aan te voeren. Die toekomstige periode omvat o. a. de tijd van de grote verdrukking. In dat derde deel van het boek vinden we inderdaad verheerlijkte gelovigen in de hemel onder het beeld van 24 oudsten. De beschrijving van deze oudsten geeft aan dat het niet om engelen gaat, ook niet om ontslapen gelovigen, maar om verheerlijkte heiligen in de hemel. Aan de eerste konsekwentie wordt dus voldaan.
De afvallige kerk
Aan de tweede konserkwentie wordt ook voldaan want we vinden de afvallige kerk terug in ‘de figuur’ van de hoer, het grote Babylon (zie Op.17,18). Zoals God het ontrouwe godsdienstige getuigenis van Israël met een overspelige, hoererende vrouw vergeleek (zie o.a. Hosea 1 en 2), zo moet de grote hoer ook een afvallig religieus systeem voorstellen.
Welke gelovigen leven er in de tijd van de grote verdrukking op aarde?
Aan de derde konsekwentie wordt ook voldaan, want er is sprake van 144.000 verzegelde gelovigen uit alle stammen van Israël en een grote schare gelovigen uit alle volken en naties die uit de grote verdrukking komen (zie Op7). Dit zijn twee afzonderlijke groepen en zij vormen dus duidelijk niet één lichaam, zoals de Gemeente in deze tijd.
Verder is er sprake van getuigen te Jeruzalem (Op11), waarmee duidelijk aangegeven wordt dat God de draad van de geschiedenis met Israël weer opneemt. Dat wordt versterkt door de beschrijving van devrouw die het kind baart en die vervolgd wordt (zie hoofdstuk 12). Ook het optreden van Michaël wijst op een connectie met het Joodse volk, zie daarvoor Dan.10:13,21 en 12:1. Aan de derde konsekwentie wordt dus ook voldaan.
Wat hier betoogd is, kan met diverse schriftgegevens ondersteund worden, maar daartoe verwijs ik graag naar het boek ‘De komst van Christus en de opname van de Gemeente’. Het gaat er in dit artikel alleen om de diverse punten kort samengevat nog eens onder de aandacht te brengen.
De les die we eruit mogen trekken is, dat niets de opname van de Gemeente ‘in de weg staat’ en dat we de Heer dus elk ogenblik kunnen en mogen verwachten. De grote vraag is of we daar in ons praktisch leven ook rekening mee houden. Enerzijds moeten we heel nuchter ons werk van alle dag doen, anderzijds doen we het in het besef dat de Heer elk moment kan komen.
Laat zijn komen voor ons niet ‘onverwacht’ plaatsvinden, hoewel het op het moment zelf heel wel ‘onverwachts’ zich kan voltrekken.