Vraag:
Welke dag was de sabbatdag, de naam wordt nergens genoemd?
Antwoord:
De naam sabbat betekent ‘rust’. In Gn 2:1-3 lezen we dat dit de zevende dag was, dus de dag, die wij nu de zaterdag noemen. De Israëlieten hebben de wet op de Sinaï ontvangen en aan hen heeft God geboden op de zevende dag te rusten. In feite vindt de instelling van de sabbat al eerder plaats, namelijk bij het geven van het manna, zie Ex 16: 4,5, 23, 25-29.
In Ez 20:12 lezen we dat God zijn sabbatten aan Israël gaf als een teken tussen Hem en het volk.
In het Nieuwe Testament worden alle geboden van de ‘Tien geboden’ herhaald, behalve het sabbatsgebod. In Ko 2:16 en Rm 14: 5, 6 lezen we zelfs het tegendeel (vgl. ook Gl 4:10). In het Nieuwe Testament wordt de nadruk gelegd op de eerste dag van de week, de zondag. Op die dag stond Christus op (Mk 16:9); op die dag verscheen Hij te midden van de discipelen (Jh 20:19, 26), op die dag brak men het brood, dat wil zeggen: vierde men het avondmaal (Hd 20: 7).
Ook Paulus erkent het bijzonder karakter van die dag door te bepalen dat men het geld voor een kollekte op die dag moest klaarleggen of afzonderen (1 Ko 16:2).
Vandaar dus dat we de zondag vieren. We houden die niet als een wettische sabbat, maar als de dag aan de Heer gewijd. Er is namelijk alle reden om de uitdrukking ‘des Heren dag’ in Op 1:10 niet te laten slaan op de toekomstige ‘Dag des Heren’, maar op de zondag. De volgorde van de woorden is namelijk omgekeerd en het is hier de enige plaats waar dat het geval is.